Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:266

Zaaknummer

R. 4680/14.264

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Geheimhouding.

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat het niet zo kan zijn dat het een advocaat vrij staat de inhoud van mediationgesprekken prijs te geven, omdat de wederpartij dat ook zou doen. Een advocaat heeft hierin zijn eigen verantwoordelijkheid. De raad is voorts van oordeel dat verweerster zich in de geciteerde passages niet alleen heeft beperkt tot het noemen van feiten. Verweerster is wel degelijk ingegaan op de inhoud van de verschillende mediationgesprekken, hetgeen in strijd is met de tussen partijen overeenkomen geheimhouding. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is gegrond. Maatregel: waarschuwing.

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel b mist feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 december 2014 aan de raad met kenmerk K099 2014 bm/ab, door de raad ontvangen op 2 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 1 juni 2015 van de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Klaagster werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw M., bestuurster van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster treedt op als advocaat van een voormalig werkneemster van klaagster.

2.3 Op 13 december 2013 heeft er een mediationgesprek plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze bespreking is  door partijen een geheimhoudingsverklaring getekend.

2.4 De mediation is op 6 januari 2014 geëindigd.

2.5 Klaagster heeft op 12 februari 2014 een verzoekschrift ingediend om te komen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor zover in deze relevant is in het verzoekschrift het navolgende gesteld:

“Het verslag van het mediationgesprek zal vanwege de afgesproken geheimhouding niet worden overgelegd. Datzelfde geldt voor de schriftelijke reactie van W. (red.) van 20 oktober 2013 op dit verslag, nu ook dat de inhoud van de mediation bespreekt. Wat wel gedeeld kan worden is het feit dat W. (red.) het verslag van de mediator van de arbodienst negatief en zeer subjectief vindt. Volgens W. (red.) zou het verslag aangeven dat er sprake is ‘een belangenverstrengeling’ van de werkgever en arbodienst. Deze reactie heeft klaagster (red.) verbaasd; W. (red.) is zelf akkoord gegaan met deze mediator.”

“Op 13 november 2013 heeft de vertrouwenspersoon laten weten geen mediator te willen zijn, en is er met spoed gezocht naar een andere mediator. Op 13 november 2013 heeft klaagster (red.) W. (red.) een email gestuurd met de keuze voor 2 NMI geregistreerde mediators. Eén daarvan bleek W. (red.) te kennen en partijen hebben toen voor S. (red.) gekozen. Op 19 november 2013 om 16:00 uur heeft de eerste (van drie) mediationbijeenkomsten plaatsgevonden. Daarvoor zijn beide partijen door de mediator gebeld voor de ‘intake’.

“Klaagster (red.) verkrijgt duidelijkheid bij de eerste mediationbijeenkomst. Het is blijkt niet nodig te zijn om protocollen in gang te zetten; er blijkt niets aan de hand te zijn en er is geen melding ter zake gemaakt. Klaagster (red.) heeft geëist dat W. (red.) dit schriftelijk zou bevestigen en dat deze bevestiging buiten de geheimhouding van de mediation valt, zodat klaagster (red.) haar bestuurslid, de Inspectie en Bureau Integriteit daarvan op de hoogte kan stellen.”

“Tijdens de tweede mediationbijeenkomst is besloten dat er traject exit-mediation zal worden en dat beide partijen gedurende de derde bijeenkomst hun juristen zullen laten aanschuiven om te bezien of een minnelijke oplossing bereikt kan worden. Klaagster heeft W. (red.) EUR 525 ex BTW beschikbaar gesteld (en betaald) teneinde haar in staat te stellen zich gedurende het derde gesprek te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Dat is gebeurd, maar heeft niet tot een minnelijke regeling geleid.

Uiteindelijk is de mediation per 6 januari 2014 beëindigd, en er is besproken dat de werkgever dan genoodzaakt is onderhavig verzoek in te dienen.”

2.6 Verweerster heeft namens haar cliënte op 3 maart 2014 een verweerschrift ingediend. Voor zover in deze zaak relevant heeft verweerster namens haar cliënte in het verweerschrift het volgende gesteld:

“Het eerste echte mediationgesprek dat heeft plaatsgevonden was een intakegesprek bij mevrouw S. (red.). Duidelijk was dat klaagster (red.) feitelijk in het tweede gesprek bij mevrouw S. (red.) al direct tot een beëindiging wenste te komen, aangezien klaagster (red.) had verzocht bij het tweede gesprek al een advocaat mee te mogen nemen. Mevrouw S. (red.) vond dat niet eerlijk, omdat W. (red.) geen advocaat had, waardoor het nog wat ruimte zat tussen het eerste en het tweede gesprek. Het tweede gesprek was al direct een onderhandelingsproces, waarbij de druk behoorlijk werd opgevoerd en er feitelijk geen echt gesprek mogelijk was.”

“Het is W. (red.) onduidelijk hoe klaagster (red.) bij drie gesprekken komt. Er is feitelijk maar 1 gesprek geweest, bij S. (red.), en in dat gesprek heeft W. (red.) weinig mogelijkheden gehad om haar kant van het verhaal te laten horen, de directrice gaf haar geen mogelijkheid om op gelijk niveau een gesprek te voeren, het is de directrice tegenover de werkneemster.”

2.7  Op 10 maart 2014 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden.

2.8 Op 2 april 2014 is door de Rechtbank Amsterdam in de zaak een beschikking gegeven.

2.9 Bij brief van 10 april 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a. in haar verweerschrift van 3 maart 2014 de geheimhoudingsverplichting, zoals is neergelegd in artikel 4.1 van de NMI mediationovereenkomst, heeft geschonden,

b. in haar verweerschrift de inhoud van de mediationgesprekken onjuist heeft weergegeven.

 

4 VERWEER

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerster heeft gesteld dat haar niet bekend was dat in 2014 mediationgesprekken hebben plaatsgevonden. Voor zover er in 2014 wel mediationgesprekken hebben plaatsgevonden, was zij daarbij niet aanwezig. Verweerster heeft voorts gesteld dat zij bij één gesprek aanwezig is geweest, op 13 december 2013. Voorafgaand aan dit gesprek heeft zij inderdaad een geheimhoudingsovereenkomst getekend. Verweerster betwist dat zij deze overeenkomst heeft geschonden. Verweerster heeft gesteld dat klaagster zelf de geheimhouding heeft geschonden en als reactie heeft verweerster daarop in het verweerschrift het verloop van de mediation geschetst.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

Verweerster betwist dat zij hetgeen zij heeft gesteld omtrent de mediationgesprekken onjuist zou hebben weergegeven.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De klacht heeft betrekking op de advocaat van de wederpartij. Hierbij wordt vooropgesteld dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënte verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard, bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt, te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.3 De raad stelt vast dat tussen partijen, waaronder verweerster, geheimhouding is overeengekomen ten aanzien van de mediation. Verweerster heeft op 12 december 2013 de geheimhoudingsverklaring ondertekend. Overigens geldt op grond van de voor verweerster als advocaat geldende gedragsregels  ook de geheimhoudingsverplichting die haar cliënte is aangegaan en waarmee zij bekend was, in beginsel reeds voor verweerster. Zou dit anders zijn, dan zou afbreuk worden gedaan aan het karakter van de vertrouwelijkheid van de mediation. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 10 december 2012 vooropgesteld dat de geheimhoudingsplicht op onaanvaardbare wijze aan waarde inboet, indien het de advocaat steeds vrij zou staan om naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting hetgeen het belang van de cliënt meebrengt, en zonder daarin de wederpartij te kennen, te bepalen dat gebruik zal worden gemaakt van de (ook voor de rechter geheim te houden) stukken uit de mediation. In bijzondere omstandigheden kunnen hierop uitzonderingen worden aanvaard.

5.4 Verweerster stelt zowel in haar brief van 30 april 2014 als in haar brief van 7 juli 2014 dat zij, gelet op de inhoud van het verzoekschrift, waarin volgens haar mededelingen zijn gedaan over de inhoud van de mediationgesprekken, niet anders kon dan in het belang van haar cliënte zich hiertegen te verweren door ook in te gaan op de mediationgesprekken. De beantwoording van de vraag of de in het verzoekschrift genoemde passages wel of geen schending van de overeengekomen geheimhouding betreft, kan achterwege blijven. De raad is van oordeel dat het niet zo kan zijn dat het een advocaat vrij staat de inhoud van mediationgesprekken prijs te geven, omdat de wederpartij dat ook zou doen. Een advocaat heeft hierin zijn eigen verantwoordelijkheid. De raad is voorts van oordeel dat verweerster zich in de geciteerde passages niet alleen heeft beperkt tot het noemen van feiten. Verweerster is wel degelijk ingegaan op de inhoud van de verschillende mediationgesprekken, hetgeen in strijd is met de tussen partijen overeenkomen geheimhouding. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.5 Dat verweerster de inhoud van de mediationgesprekken in genoemde passages onjuist heeft weergegeven, kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Dit onderdeel van de klacht mist feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding alsmede op het feit dat verweerster eerst ter gelegenheid van de zitting desgevraagd heeft erkend de onjuistheid van haar handelen in te zien acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart klachtonderdeel b ongegrond en klachtonderdeel a gegrond en legt ter zake aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 – 20 53 701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 – 20 53 777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl