Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:265

Zaaknummer

R. 4726/15.36

Inhoudsindicatie

De raad stelt vast dat verweerder niet binnen de verzettermijn zijn verzet heeft ingesteld. De griffie heeft het verzet van klager ontvangen een dag nadat de termijn was verstreken. Bij brief heeft de griffie dit reeds aan klager bericht. Klager heeft geen rechtvaardigingsgrond aangevoerd voor het feit dat hij zijn verzet te laat heeft ingesteld, zodat de raad het verzet niet-ontvankelijk verklaart.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 16 februari 2015 aan de raad met kenmerk R 2015/19 ml, door de raad ontvangen op 17 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 11 maart 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 maart 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 26 maart 2015 door de raad ontvangen op 27 maart 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 juni 2015 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Klager is, zonder voorbericht, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 26 maart 2015 van klager.

 

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 In 2012 heeft klager zich tot verweerder gewend in verband met een strafzaak in hoger beroep. Klager werd beschuldigd van wietteelt.

2.2 Klager is veroordeeld tot twee taakstraffen, heeft een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen en een schadevergoedingsmaatregel.

2.3 Verweerder heeft mr. C verzocht om een cassatieadvies uit te brengen naar aanleiding van het arrest van 21 mei 2014 van het Hof Leeuwarden.

2.4 Mr. C. behandelt klagers cassatiezaak en mr. W is klagers opvolgend advocaat.

2.5 Bij brief van 17 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.6 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij niet naar hem luistert en alleen zijn eigen waarheden heeft. Klager meent dat hij door fouten van verweerder zonder geld zit.

2.7 Concreet heeft klager verwijten aangaande:

1. het indienen van het gratieverzoek;

2. de nihilstelling ter zake de ontnemingsvordering vanwege de Staat;

3. het ingediende cassatieberoep tegen het arrest van het Hof Leeuwarden;

4. een fout betreffende taakstraffen;

5. het niet verschijnen ter zitting wegens ziekte;

6. het informeren door verweerder van het UWV over het feit dat verweerder in het Opsporingsregister staat, waardoor de uitkeringen en toeslagen van klager zijn stopgezet.

Voorts heeft klager geklaagd over het feit dat verweerder contact heeft gehad met mr. W. over het al dan niet overdragen van bepaalde zaken.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft kort samengevat de zes klachtonderdelen gemotiveerd van de hand gewezen onder verwijzing naar de diverse stukken die hij bij zijn verweerschrift heeft meegezonden. Verweerder heeft aangegeven dat klager zich niet wenst(e) in te schrijven bij de gemeente, geen uitkering wenste aan te vragen en geen (nieuw) paspoort of rijbewijs, waardoor de reclassering niet verder met hem wilde communiceren. Ook heeft verweerder gesteld dat klager zelf verantwoordelijk is voor de beslissing om niet op zittingen te verschijnen bij de diverse gerechtshoven. Dit geldt ook voor de zitting die ging over de omzetting van de taakstraf  en de zitting inzake het verzoek nihilstelling bij het Hof Amsterdam. Verweerder heeft voorts gesteld dat klager hem - ondanks herhaalde verzoeken - geen up to date medisch dossier heeft overhandigd. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat hij zich altijd zeer coulant jegens klager heeft opgesteld en dat er tot heden een bedrag van € 1.485,-- aan eigen bijdragen (exclusief griffierechten) door klager aan verweerder onbetaald is gebleven.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 6 heeft verweerder naar voren gebracht dat hij zich niet verantwoordelijk acht voor het feit dat klager in het Opsporingsregister staat en voor de financiële schade die deze heeft opgelopen vanaf februari 2014. Verweerder is van mening dat klager door zijn eigen toedoen in deze situatie terecht is gekomen. Verweerder heeft ter zake alle aansprakelijkheid van de hand gewezen. Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat zijn contact met de opvolgend advocaat, mr. W., noodzakelijk was vanwege de verwarring die was ontstaan over de overdracht van een van klagers zaken.

 

3 VERZET

3.1 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad stelt vast dat verweerder niet binnen de verzettermijn zijn verzet heeft ingesteld. De griffie heeft het verzet van klager ontvangen een dag nadat de termijn was verstreken. Bij brief van 30 maart 2015 heeft de griffie dit reeds aan klager bericht. Klager heeft geen rechtvaardigingsgrond aangevoerd voor het feit dat hij zijn verzet te laat heeft ingesteld, zodat de raad het verzet niet-ontvankelijk verklaart.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.