Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:264

Zaaknummer

R. 4745/15.55

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 12 maart 2015 aan de raad met kenmerk R 2015/24, door de raad ontvangen op 13 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 10 april 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 10 april 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij faxbrief van 21 april 2015 door de raad ontvangen op 21 april 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 juni 2015 van de raad in aanwezigheid van klaagster. Verweerder is met schriftelijk voorbericht niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 21 april 2015 van klaagster.

 

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Klaagster heeft bij brief van 9 juni 2007 de architect, de heer D., aansprakelijk gesteld die in opdracht van de vader van klaagster werkzaamheden heeft verricht bij de renovatie van een pand te Amsterdam. Klaagster heeft gesteld dat bij de uitvoering van de werkzaamheden door D. diverse fouten zijn gemaakt dan wel regels niet in acht zijn genomen, waardoor zij – als huidige eigenaar van het betreffende pand – schade lijdt.

2.2 Verweerder heeft de belangen van de heer D. behartigd en in een later stadium ook de belangen van de hoofdaannemer, de heer G., die eveneens bij de betreffende renovatie betrokken was en door klaagster in een later stadium (31 juli 2008) aansprakelijk is gesteld.

2.3 Klaagster heeft in 2008 een verzoekschrift ingediend om te komen tot een deskundigenonderzoek. In die procedure heeft verweerder de belangen van de heren D. en G. behartigd.

2.4 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. de belangen van de heer G. heeft behartigd, terwijl hij wist althans kon weten dat de belangen van de heer G. tegenstrijdig konden zijn aan die van de heer D., wiens belangen verweerder eveneens heeft behartigd;

b. stukken in het geding heeft gebracht waarvan hij wist of moest weten dat deze niet op waarheid/bestaande feiten berustten;

c. de deskundige van de rechtbank heeft bespeeld met beschuldigende verhalen over klaagster.

 

VERWEER

3.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder heeft gesteld dat de heren D. en G. hem hebben verzocht hen gezamenlijk bij te staan in de betreffende procedure. Verweerder is van mening dat gedragsregel 7 niet dient ter bescherming van de wederpartij en dat klaagster om die reden niet met succes een beroep op deze gedragsregel kan doen.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

Verweerder heeft betwist dat hij stukken in het geding heeft gebracht, waarvan hij wist of had moeten weten dat die niet op waarheid berustten. Verweerder begrijpt dat klaagster doelt op twee verklaringen. Verweerder heeft gesteld dat hij deze verklaringen aangereikt heeft gekregen door zijn cliënt en dat hij geen enkele reden had om aan te nemen dat het zou gaan om valse informatie. Daarvan is volgens verweerder overigens nog steeds geen sprake.

3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c

Verweerder heeft betwist dat sprake is geweest van onnodig grievende uitlatingen om klaagster als wederpartij in diskrediet te brengen. Verweerder heeft bevestigd dat hij op verzoek van zijn cliënt D. contact heeft gezocht met klaagsters toenmalige advocaat. Klaagster heeft hierover in 2009 reeds geklaagd. Bij beslissing van 20 december 2010 heeft de Raad van Discipline hierover geoordeeld en het verzet tegen de beslissing van de voorzitter dat deze klacht kennelijk ongegrond was, ongegrond verklaard.

 

4 VERZET

De door klaagster in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de voorzitter zijn beoordeeld.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens,  L.Ph.J. baron van Utenhove en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

griffier voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

 klaagster

 verweerder

 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam     

 de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.