Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:263

Zaaknummer

R. 4665/14.250

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 5 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 12 november 2014 aan de raad met kenmerk K183 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 13 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 2 december 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 december 2014 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 7 december 2014 door de raad ontvangen op 9 december 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 juni 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 7 december 2014 van klager.

 

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster behartigt de belangen van klagers (voormalig) echtgenote in de echtscheidingsprocedure tegen klager. De Rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 10 april 2014 het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de cliënte van verweerster toegewezen en de kinderen van partijen aan haar toevertrouwd.

2.3 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a. feitelijke gegevens aan de rechtbank heeft verstrekt, waarvan zij weet, althans behoort te weten dat die onjuist zijn, namelijk dat klager de cliënte van verweerster en de kinderen heeft mishandeld

b. geen regeling in der minne heeft getracht te treffen tussen hem en haar cliënte.

 

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet zijn grotendeels een herhaling en uitwerking van de klacht. Ten aanzien van de in de voorzittersbeslissing opgenomen feiten heeft klager gesteld dat ten onrechte niet vermeld is dat de beschikking van 10 april 2014 van de Rechtbank Den Haag een beschikking voorlopige voorzieningen betreft.

 

4 VERWEER

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerster heeft gesteld dat zij een jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen met haar cliënte uitvoerig gesprekken heeft gevoerd, waarin haar cliënte verslag heeft gedaan van de fysieke en geestelijke mishandelingen door klager die zij in de loop der jaren heeft moeten ondergaan, vergezeld van bescheiden, waaronder een verwijsformulier van Bureau Jeugdzorg. Tevens heeft haar cliënte verweerster verteld en aangetoond dat klager een huisverbod wegens huiselijk geweld is opgelegd. Verweerster heeft gelet hierop voorlopige voorzieningen aangevraagd en hetgeen haar cliënte haar heeft verteld aan de rechter overgebracht. Verweerster is van mening dat zij daarbij de belangen van klager niet nodeloos of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

Verweerster heeft gesteld dat een regeling in der minne gelet op de situatie niet aan de orde was en dat indien klager dat wel wenste hij daartoe ook initiatief had kunnen ondernemen, hetgeen hij niet heeft gedaan.  

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

5.4 Ten overvloede overweegt de raad dat de voorzitter ter verduidelijking onder de feiten in 1.2 van de voorzittersbeslissing er beter aan had gedaan achter beschikking “voorlopige voorzieningen” op te nemen. Deze aanvullende overweging maakt echter geen verschil voor de beoordeling  van het verzet.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.