Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-09-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:261
Zaaknummer
R. 4674/14.258
Inhoudsindicatie
Verzet leidt niet tot ander oordeel dan voorzitter heeft gegeven. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 16 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
1.2 Bij brief van 25 november 2014 aan de raad met kenmerk K193 2014 bm/sh, door de raad ontvangen op 26 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 18 december 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 19 december 2014 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 23 december 2014, door de raad ontvangen op 30 december 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 6 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerster.
1.6 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 23 december 2014 van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerster treedt sinds juni 2012 op als advocaat van klagers echtgenote.
2.3 Op 16 januari 2014 is door verweerster namens klagers echtgenote een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de Rechtbank Den Haag ingediend.
2.4 Klager heeft in die procedure op 28 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
2.5 Op 29 januari 2014 heeft de behandeling ter zitting van de voorlopige voorzieningen plaatsgevonden.
2.6 Op 12 februari 2014 is de beschikking voorlopige voorzieningen gegeven.
2.7 Op 6 maart 2014 heeft verweerster namens klagers echtgenote een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvorderingen bij de Rechtbank Den Haag ingediend.
2.8 Daarop heeft klager op 3 juni 2014 een verweerschrift echtscheiding, tevens zelfstandige verzoeken bij de Rechtbank Den Haag ingediend.
2.9 Verweerster heeft op 5 juni 2014 een verzoekschrift tot verkrijging van vervangende toestemming voor een vakantie van 8 tot en met 25 juli 2014 bij de Rechtbank Den Haag ingediend.
2.10 Daarop heeft klager op 24 juni 2014 een verweerschrift vervangende toestemming vakantie, tevens houdende zelfstandige verzoeken bij de Rechtbank Den Haag ingediend.
2.11 Op 27 juni 2014 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden, waarna de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2014 in dat laatste geschil een beschikking heeft afgegeven.
2.12 Bij brief van 16 juli 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:
a. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 30, door:
- de rechter van onjuiste informatie te voorzien, zowel in haar verzoekschrift van 5 juni 2014 als ter gelegenheid van de behandeling ter zitting van 27 juni 2014 door te stellen dat het alcoholmisbruik van de moeder van de echtgenote van klager door klager is verzonnen in het kader van de echtscheiding, en dat er uit maandenlang onderzoek van professionals zou zijn gebleken dat dit alcoholmisbruik niet heeft plaatsgevonden;
- verouderde (ingetrokken) verslagen van instanties als bewijsmateriaal aan de rechtbank heeft doen toekomen, terwijl verweerster beschikt over nieuwe versies van de rapporten; ter toelichting heeft klager gewezen op het feit dat verweerster telkens weer het rapport van 28 oktober 2013 van Jeugdformaat naar de rechtbank stuurt, terwijl zij op de hoogte is van de gecorrigeerde versie van 19 december 2013;
- in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen van 16 januari 2014 te stellen -dat uitsluitend de man (onderstreping overgenomen uit verzoekschrift) problemen rondom de veiligheid van zijn dochter ervaart; klager stelt dat verweerster daarbij geheel voorbij gaat aan alle rapporten van Bureau Jeugdzorg en Jeugdformaat, waarin telkens duidelijk wordt gesteld dat zij die zorgen delen;
b. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3, door haar cliënte – ondanks de verklaring ter zitting van partijen dat zij zich zouden wenden tot een mediator – te adviseren naar de rechter te gaan;
c. in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 14.1 en 14.3, door :
- een uur voor de behandeling ter zitting van 29 januari 2014 “een spoedje” heeft ingediend;
- over een voor de zitting van 27 juni 2014 door de schoonvader van klager aan verweerster overhandigde stapel papier ter zitting te zeggen dat het een pleitnota betrof vol met lelijke dingen en dat zij die om die reden niet ging voorlezen.
d. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 23.2, door in plaats van partijen voor mediation te laten kiezen, klager op kosten jaagt en een oneigenlijke en financiële druk op klager uitoefent met als doel om klager moedwillig kapot te procederen; klager is van mening dat verweerster, in overleg met de vader van zijn echtgenote, bewust heeft gewacht met het aanhangig maken van de (echtscheidings)procedure tot duidelijk was dat klager niet langer in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand;
e. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 31, door in de pleitnota ten behoeve van de zitting van 29 januari 2014 verzonnen schrijfsels, kwaadsprekerij en laster op te nemen.
3.2 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerster geeft aan dat zij in haar verzoekschrift nergens noemt dat het alcoholgebruik door klager is verzonnen. Zij merkt op dat zij de mening weergeeft van haar cliënte in haar verzoekschrift en niet haar eigen mening. Het door klager ingenomen standpunt dat sprake is van “excessief alcoholgebruik door haar familie in nabijheid van de kinderen zonder voldoende toezicht van de vrouw op de kinderen” wordt door haar cliënte betwist. Dit is ook uitgebreid tijdens de zitting van 27 juni 2014 aan de orde geweest. De rechtbank heeft in de beschikking van 4 juli 2014 geconcludeerd dat: “niet gebleken is dat het gevaar dat de vader stelt dat de minderjarigen lopen bij grootmoeder moederszijde en haar partner, zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt”. Het is de rechtbank volgens verweerster niet gebleken dat haar cliënte niet in staat zou zijn om in voorkomend geval adequaat te handelen, hetgeen ook naar voren komt in de rapporten van Stichting Jeugdformaat en Bureau Jeugdzorg.
4.2 Met betrekking tot het verslag van 28 oktober 2013 geeft verweerster aan dat nergens uit de rapporten van Stichting Jeugdformaat blijkt dat dit verslag vervallen is, dan wel is ingetrokken. Volgens verweerster zijn er enkele toevoegingen aan het verslag gedaan op verzoek van klager. Verweersters cliënte wist niets van deze toevoegingen en was het daar ook niet mee eens. Dit heeft zij in een brief van 16 januari 2014 kenbaar gemaakt. Het is wat verweerster betreft dan ook gerechtvaardigd dat zij zowel het verslag van 28 oktober 2013, als de versie waarin klagers toevoegingen zijn verwerkt, heeft overgelegd.
4.3 Verweerster geeft aan dat haar cliënte, vanwege klagers weigering toestemming te verlenen voor een vakantie, genoodzaakt was vervangende toestemming aan de rechter te vragen. Voor mediation was volgens verweerster geen tijd meer, nu de mediator niet eerder dan in augustus/september in staat was om het mediationtraject te starten.
4.4 Verweerster geeft aan dat zij zowel ten behoeve van de zitting van 29 januari 2014 als de zitting van 27 juni 2014 namens haar cliënte een pleitnota heeft opgesteld. De pleitnota heeft verweerster tijdens de zitting op 27 juni 2014 aan alle aanwezigen, onder wie ook klager, uitgereikt en voorgedragen. Verweerster merkt op dat het gebruikelijk is dat pleitnotities niet op voorhand worden toegezonden. Een afschrift van deze pleitnotities heeft verweerster overgelegd. Zij meent dat de inhoud hiervan niet onnodig grievend is.
4.5 Volgens verweerster gaat het in dit geval om twee procedures: een verzoekschriftprocedure strekkende tot het verkrijgen van echtscheiding en een verzoekschriftprocedure tot het verkrijgen van vervangende toestemming. Om de door klager gevorderde echtscheiding te verkrijgen moet men volgens verweerster naar de rechter. De procedure betreffende de vervangende toestemming was noodzakelijk vanwege klagers weigering toestemming te geven. Verweerster is van mening dat klager haar cliënte onnodig op kosten jaagt.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.