Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-09-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:259
Zaaknummer
R. 4738/15.48
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Verzet leidt niet tot ander oordeel dan voorzitter heeft gegeven. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief van 25 februari 2015 aan de raad met kenmerk R 2015/20, door de raad ontvangen op 26 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 25 maart 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 maart 2015 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 8 april 2015, door de raad ontvangen op 10 april 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 6 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 8 april 2015 van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In maart 2014 heeft klager zich tot verweerder gewend naar aanleiding van een verstekvonnis in kort geding van 20 februari 2014 van de rechtbank Rotterdam, waarbij klager is veroordeeld om op straffe van een dwangsom van maximaal € 25.000,-- een door klager gegraven gleuf in de tuin, nabij de erfgrens met de buren, binnen enkele dagen te dichten en de door de gleuf in zijn tuin terechtgekomen palissaden en tegels bij de buren terug te brengen.
2.3 Verweerder heeft een toevoeging voor klager aangevraagd en verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.
2.4 Bij vonnis in verzet in kort geding van 25 april 2014 van de rechtbank Rotterdam is het verstekvonnis van 20 februari 2014 bevestigd en is klager veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij.
2.5 De buren van klagers hebben vervolgens het vonnis van 20 februari 2014 geëxecuteerd, aangezien zij van mening waren dat klager niet (volledig) had voldaan aan hetgeen de rechter klager had opgedragen in het verstekvonnis.
2.6 Bovendien werd aanspraak gemaakt op herstelkosten (door een hoveniersbedrijf) van € 2.000,--, alsmede de kostenveroordelingen in de procedures.
2.7 Verweerder heeft namens klager een executiegeschil aanhangig gemaakt.
2.8 Op 26 juni 2014 heeft de behandeling het executiegeschil plaatsgevonden. Partijen hebben ter zitting een schikking getroffen, die is vastgelegd in een proces-verbaal.
2.9 De schikking hield in dat € 1.000,-- aan de buurman werd betaald, onder voorwaarde dat de verzekering dit bedrag voor zijn rekening nam en dat de procedure zou worden doorgehaald.
2.10 Beide partijen hebben de vaststellingsovereenkomst getekend.
2.11 Het bedrag van € 1.000,-- is aan de buren betaald.
2.12 Bij brief van 15 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij tekort is geschoten in de belangenbehartiging. Klager meent dat verweerder tijdens de behandeling van het executiegeschil de belangen van de wederpartij heeft gediend. Klager voelde zich buitengesloten tijdens de comparitie. Het leek erop dat de zaak al met de rechter was voor besproken. Verweerder zou de kortste weg hebben bewandeld en hebben gefaald een goede regeling te treffen. Klager had willen doorprocederen.
3.2 Klager heeft geen gronden voor zijn verzet aangevoerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder is van mening dat hij voor klager een goede regeling heeft kunnen treffen. Verweerder heeft met de minnelijke regeling kunnen voorkomen dat klager de dwangsommen verbeurt, herstelkosten ad € 2.000,00 moest voldoen en de diverse proceskostenveroordelingen moet betalen.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Klager heeft geen gronden voor zijn verzet aangevoerd.
5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.