Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:258

Zaaknummer

R. 4741/15.51

Inhoudsindicatie

Verzet leidt niet tot ander oordeel dan voorzitter heeft gegeven. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 4 maart 2015 aan de raad met kenmerk K302 2014, door de raad ontvangen op 5 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 31 maart 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 1 april 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 7 april 2015, door de raad ontvangen op 8 april 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 6 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 7 april 2015 van klager.

 

2 FEITEN

2.1 Verweerder is op 11 september 2014 door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag op grond van artikel 13 Advocatenwet aangewezen om klager bij te staan in een nog lopende strafrechtelijke cassatieprocedure.

2.2 Op 19 september 2014 was door verweerder een bespreking gepland met  klager om te bespreken/onderzoeken of het zinvol was naar aanleiding van de conclusie van 16 september 2014 van de Advocaat-Generaal een zogenaamde Borgersbrief bij de Hoge Raad in te dienen en indien dit het geval zou zijn, de brief van klager in te dienen.

2.3 Deze bespreking heeft geen doorgang kunnen vinden daar klager was aangehouden op verdenking van overtreding van schorsingsvoorwaarden in een andere strafzaak. Klager had verweerder opgegeven als voorkeurspiketadvocaat.

2.4 Op 18 september 2014 heeft verweerder klager bezocht.

2.5 Op 19 september 2014 is klager voorgeleid, op diezelfde datum heeft verweerder klager gesproken.

2.6 Op 22 september 2014 heeft verweerder klager bezocht. Tijdens deze bespreking heeft klager een verklaring ondertekend, waarin was opgenomen dat hij afzag van het opstellen van een Borgersbrief. Bij brief van 22 september 2014 heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij geen Borgersbrief namens klager zou indienen.

 

3 KLACHT EN VERZET

 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

 - heeft verzuimd een Borgersbrief op te stellen;

 - ambtsmisdrijven, gepleegd door een bepaalde officier van justitie en twee  bepaalde politieambtenaren, alsmede een zestal dwalingen van het  Gerechtshof Den Haag ter zitting van 13 augustus 2013, heeft verzwegen;

 - heeft geweigerd aangifte te doen van genoemde ambtsmisdrijven en

 - heeft geweigerd klager stukken, waaronder het in de strafzaak van klager  gewezen arrest van de Hoge Raad, toe te sturen.

3.2 Klager heeft voorts aangegeven dat verweerder op 20 oktober 2014 bij hem thuis is geweest en bepaalde uitlatingen zou hebben gedaan.

3.3 Voorts zou verweerder hebben geweigerd om voor klager een kort geding aan te spannen tegen het Openbaar Ministerie.

 VERZET

3.4 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft gesteld dat hij de conclusie van de Advocaat-Generaal op 19 september 2014 met klager zou bespreken. Vanwege het feit dat klager werd gearresteerd heeft deze bespreking geen doorgang kunnen vinden. Bij klagers arrestatie heeft deze verweerder als voorkeursadvocaat opgegeven. Verweerder heeft klager op 18 september 2014 op het politiebureau bezocht en gesproken. Verweerder heeft gesteld dat toen ook de cassatieprocedure aan de orde is gekomen.

4.2 Op 19 september 2014 is klager voorgeleid aan de rechter-commissaris om te worden gehoord op de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verweerder heeft gesteld dat hij klager voorafgaand aan de voorgeleiding heeft gesproken, waarbij klager hem heeft medegedeeld dat hij had besloten de cassatiezaak in te trekken. Klager heeft dit ten overstaan van de rechter-commissaris herhaald.

4.3 Op 22 september 2014 heeft verweerder een bezoek aan klager gebracht in de Penitentiaire Inrichting Hoogvliet. Vanwege de mededeling van klager over de intrekking van de cassatieprocedure had verweerder een verklaring opgesteld, die door klager is ondertekend. Klager heeft verklaard af te willen zien van het opstellen van een Borgersbrief. Volgens verweerder heeft klager op 25 september 2014 tegenover hem, alsook tijdens de voorgeleiding tegenover de rechter-commissaris, aangegeven de cassatiezaak te willen intrekken. Klager heeft nooit aan verweerder kenbaar gemaakt dat aan deze intrekking voorwaarden waren verbonden. Gelet op deze omstandigheden acht verweerder het niet relevant dat hij de brief waarin de Hoge Raad een termijn van veertien dagen geeft voor het indienen van een Borgersbrief niet aan klager heeft verstrekt.

4.4 Verweerder heeft bevestigd dat een bespreking bij klager thuis heeft plaatsgevonden. De weergave door klager van hetgeen is besproken, is naar de mening van verweerder niet juist. Verweerder heeft gesteld dat klager hem tijdens dit gesprek op een intimiderende wijze duidelijk heeft willen maken dat hij klager had opgelicht en op oneigenlijke gronden had laten afzien van het opstellen van een Borgersbrief. Verweerder heeft er voor gekozen klager tijdens dit gesprek aan te horen in plaats van met hem in discussie te gaan. Van het “toegeven”, zoals klager stelt, is volgens verweerder dan ook geen sprake.

4.5 Met betrekking tot klagers verzoek tot het aanspannen van een kort geding heeft verweerder gesteld dat hij niet gehouden is een kort geding aanhangig te maken, indien hij daarin geen mogelijkheden ziet. Tenslotte heeft verweerder gesteld dat hijzelf niet in het bezit is gesteld van arrest van 25 november 2014 van de Hoge Raad.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.

griffier voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.