Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:256

Zaaknummer

R. 4763/15.73

Inhoudsindicatie

Verzet leidt niet tot ander oordeel dan voorzitter heeft gegeven. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 13 april 2015 aan de raad met kenmerk R 2015/32 ml, door de raad ontvangen op 14 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 7 mei 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 mei 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 15 mei 2015, door de raad ontvangen op 18 mei 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 6 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van klager.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 15 mei 2015.

 

2 FEITEN

2.1 Klager heeft zich in mei 2011 gewend tot het kantoor van verweerder voor een incassozaak tegen een  vereniging van appartementseigenaren (hierna: VVE). Voor deze VVE had klager in de uitoefening van zijn bedrijf schilderswerkzaamheden verricht.

2.2 Verweerder heeft klager vervolgens verder bijgestaan in verband met andere geschillen met de VVE. Er was onder meer een geschil over het gebruik van een gemeenschappelijke ruimte in het appartementengebouw voor opslag van klagers schildersbenodigdheden.

2.3 Klager woont zelf in één van de appartementen van dat gebouw.

2.4 De zaak waar de klacht zich (voornamelijk) op richt, is een civiele procedure in eerste aanleg tegen de VVE betreffende klagers vordering ter zake van door hem verrichte werkzaamheden.

2.5 De rechtbank heeft op 11 juli 2012 vonnis gewezen.

2.6 De VVE is op 9 oktober 2012 in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis.

2.7 Verweerder heeft namens klager de opgeworpen grieven van de VVE bij memorie van antwoord bestreden.

2.8 In het incidenteel appel heeft klager acht grieven aangevoerd, die de VVE bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft bestreden.

2.9 Het Gerechtshof Den Haag heeft op 17 juni 2014 arrest gewezen.

2.10 Uit dit arrest vloeit een betalingsverplichting voort van de VVE aan klager van  € 15.445,00, terwijl de VVE in eerste aanleg was veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 27.634,10, welk bedrag aan klager is uitbetaald. Klager heeft derhalve naar aanleiding van het vonnis in eerste aanleg te veel geld ontvangen van de VVE. Het te veel betaalde moet door klager terug worden betaald.

2.11 Verweerder heeft zich in september 2014 onttrokken als klagers advocaat, omdat klager verweerder niet had betaald voor zijn werkzaamheden in hoger beroep.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. klager ten onrechte heeft medegedeeld dat hij recht zou hebben op gefinancierde rechtsbijstand;

b. klager ten onrechte heeft verwezen naar de schuldhulpverlening;

c. ten onrechte op het allerlaatste moment incidenteel appel heeft ingediend;

d. weigerde een kort geding te voeren, terwijl klager dat wilde;

e. niet terugbelde als klager contact met hem zocht.

3.2 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld.     

 

4  VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerder heeft gesteld dat hij klager bij aanvang van de zaak heeft gezegd dat hij mogelijk in aanmerking kon komen voor gefinancierde rechtshulp, maar dat hierover nog geen zekerheid kon worden gegeven. Verweerder heeft ter zake verwezen naar de opdrachtbevestiging van 13 mei 2011, waarin verweerder zowel de optie van de toegevoegde rechtsbijstand als de betalende optie heeft vastgelegd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder heeft gesteld dat hij klager gelet op diens financiële situatie heeft gewezen op de mogelijkheid van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verweerder ziet niet in wat aan dit advies onterecht zou zijn geweest.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

4.3 Verweerder heeft betwist dat hij op het laatste moment incidenteel appel zou hebben ingesteld. Verweerder heeft gesteld dat hij een uitgebreide memorie van antwoord heeft opgesteld en dat hij daarin na/in overleg met klager een incidenteel appel heeft opgenomen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4 Verweerder heeft aangevoerd niet precies te weten in welk verband klager dit klachtonderdeel noemt. Voor het geval klager doelt op het voeren van een kort geding tegen de VVE, heeft verweerder gesteld dat het voeren van een kort geding niet opportuun was.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.5 Verweerder heeft betwist dat hij klager niet zou hebben teruggebeld. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat klager zelfs over zijn huistelefoonnummer beschikte, dat klager hem meerdere malen thuis heeft gebeld en dat hij klager steeds te woord heeft gestaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.

griffier voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.