Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:255

Zaaknummer

R. 4791/15.101

Inhoudsindicatie

Verzet leidt niet tot ander oordeel dan voorzitter heeft gegeven. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 12 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief van 27 mei 2015 aan de raad met kenmerk K015 2015 bm/sh, door de raad ontvangen op 27 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 5 juni 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 juni 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 13 juni 2015, door de raad ontvangen op 18 juni 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 6 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 13 juni 2015 van klager.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster behartigt sinds juni 2013 de belangen van klagers echtgenote in het kader van een echtscheidingsprocedure.

2.3 Op 12 februari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking voorlopige voorzieningen gegeven.

2.4 Op 6 maart 2014 heeft verweerster een verzoekschrift tot echtscheiding, met nevenvorderingen, bij de Rechtbank Den Haag ingediend.

2.5 Daarop heeft klager op 3 juni 2014 een verweerschrift echtscheiding, tevens zelfstandige verzoeken, ingediend.

2.6 Verweerster heeft op 5 juni 2014 een verzoekschrift tot verkrijging van vervangende toestemming voor een vakantie van 8 tot en met 25 juli 2014 bij de Rechtbank Den Haag ingediend.

2.7 Daarop heeft klager op 24 juni 2014 een verweerschrift vervangende toestemming vakantie, tevens houdende zelfstandige verzoeken, bij de Rechtbank Den Haag ingediend.

2.8 Op 27 juni 2014 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden, waarna de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2014 in het laatste geschil een beschikking heeft afgegeven.

2.9 Op 5 september 2014 heeft verweerster een verzoekschrift bij de Rechtbank Den Haag ingediend, tot het verlenen van vervangende toestemming ten behoeve van reizen naar Finland met de minderjarige kinderen van partijen.

2.10 Op 25 september 2014 heeft de Rechtbank Den Haag dit verzoek toegewezen.

2.11 Bij faxbrief van 18 november 2014 heeft verweerster de advocaat van klager verzocht te reageren met betrekking tot het ouderschapsplan, de vakantie naar Finland en de verjaardag van een van de minderjarige kinderen.

2.12 Bij brief van 12 januari 2015 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster, dat zij:

a. in haar faxbrief van 18 november 2014 feiten heeft vermeld waarvan zij weet of had moeten weten dat deze niet juist zijn; het betreft de mededelingen van verweerster over een vermeend incident dat zich 25 jaar geleden zou hebben afgespeeld en dat door klager zou zijn opgerakeld in een gesprek met zijn voormalige partner, welk gesprek klager heeft opgenomen;

b. in strijd met de waarheid aan klagers advocaat heeft geschreven dat de omgangsregeling conform de wensen van klager zou zijn opgesteld; dat is naar de mening van klager een leugen, aangezien dat in het geheel niet zo zou zijn afgesproken en het plan nagenoeg geheel zonder klagers medewerking is opgesteld;

c. zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door in haar brief aan klagers advocaat te vermelden dat klager heimelijk opnames zou hebben gemaakt en mensen zou beschuldigen van incest en dat klager bovendien niet zou willen meewerken aan het opstellen van een ouderschapsplan;

verweerster zou op zijn minst verplicht moeten worden een excuusbrief aan hem te zenden, nu zij zich schuldig heeft gemaakt aan leugens en laster;

3.2 De door klager in het verzet aangevoerde gronden zijn deels een herhaling en deels een uitwerking van de klachten zoals deze reeds door de plaatsvervangend voorzitter zijn beoordeeld.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft gesteld dat klager voor de tweede maal in korte tijd een klacht tegen haar indient. Verweerster heeft de indruk dat klager, door verweerster persoonlijk te attaqueren, tracht de bijstand aan haar cliënte te ondermijnen. Naar de mening van verweerster dient klagers klacht wegens schending van het zogenoemde ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.2 Ten aanzien van het feit dat verweerster klagers insinuaties heeft geïnterpreteerd als een mogelijke beschuldiging van incest, beweerdelijk gepleegd door de vriend van de moeder van haar cliënte 25 jaar geleden, meent verweerster dat klager daar alle aanleiding toe heeft gegeven. Dit vloeit naar haar mening voort uit de wijze waarop klager van dit “incident” melding heeft gemaakt bij de rechtbank en kennelijk ook bij derden, blijkens de e-mail die klager daarover aan diverse geadresseerden heeft gestuurd. Verweerster acht de wijze waarop zij heeft gereageerd in een brief aan klagers advocaat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.3 Ten aanzien van haar mededeling over de verdeling van zorg (omgangsregeling) heeft verweerster gesteld dat zij in haar brief slechts melding heeft gemaakt van de verdeling van de kerstvakantie, niet van alle vakanties. Bij het opstellen van het ouderschapsplan is verweerder niet betrokken geweest, dit is met de mediator besproken. De klacht mist om die reden feitelijke grondslag.

4.4 Ten slotte betwist verweerster dat zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klager heeft een gesprek met haar cliënte ongevraagd opgenomen en heeft deze opname aan meerdere personen toegezonden, voorzien van een transcriptie. Daarmee is komen vast te staan dat klager heimelijke opnames heeft gemaakt. Daarin suggereert klager dat van incest sprake zou zijn geweest. Vaststaat dat klager het ouderschapsplan niet heeft willen ondertekenen. Verweerster acht haar mededelingen daarover dan ook niet onnodig grievend.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.

griffier   voorzitter

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.