Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:254

Zaaknummer

R. 4667/14.251

Inhoudsindicatie

 De raad is met klaagster van oordeel dat verweerder de zaak onvoldoende voortvarend heeft aangepakt en zijn handelwijze ook niet naar behoren met klaagster heeft gecommuniceerd, althans dit laatste volgt niet uit de stukken. Overige klachtonderdelen zijn niet komen vast te staan.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 12 november 2014 aan de raad met kenmerk K057 2013 bm/cvo, door de raad ontvangen op 13 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 6 juli 2015 van de raad in aanwezigheid van mevrouw B. namens klaagster alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft op 20 september 2012 een eerste gesprek met verweerder gevoerd.

2.3 Bij brief van 21 september 2012 heeft verweerder aan klaagster de opdracht bevestigd en een voorschotnota ten bedrage van € 5.000,00 gestuurd.

2.4 Op 5 oktober 2012 is het dossier aan verweerder toegezonden en op 12 oktober 2012 aanvullende stukken.

2.5 Op 16 oktober 2012 en 8 november 2012 heeft verweerder klaagster herinnerd aan haar gehoudenheid tot het betalen van de voorschotnota.

2.6 Op 6 januari 2013 heeft klaagster per e-mail verzocht op de hoogte te worden gebracht van de voortgang van de procedure.

2.7 Op 7 januari 2013 ontving klaagster een concept- verzoekschrift alsmede een concept-dagvaarding van verweerder.

2.8 Bij e-mail van 16 januari 2013 heeft klaagster verweerder bericht dat de inhoud van de stukken sterk afweek van hetgeen klaagster en verweerder hadden besproken en dat de kwaliteit van de stukken bovendien ondermaats was.

2.9 Eind januari 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.

2.10 Op 31 januari 2013 heeft klaagster op verzoek van verweerder aanvullende informatie verschaft.

2.11 Verweerder heeft, zonder voorafgaand de brief in concept ter goedkeuring van klaagster voor te leggen, een brief aan de advocaat van SNS gezonden. Hierop heeft klaagster de relatie met verweerder verbroken.

2.12 Bij brief van 19 februari 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, omdat hij de belangen van klaagster niet naar behoren heeft behartigd:

a. door de zaak onvoldoende voortvarend aan te pakken;

b. door bij herhaling termijnen te laten verstrijken, e-mailberichten niet te lezen en e-mailberichten ondanks afspraken daarover niet te verzenden waardoor andere termijnen niet werden gehaald;

c. door kwalitatief ondermaatse stukken te produceren. Klaagster heeft hierdoor schade geleden en wenst het door haar aan verweerder betaalde voorschot retour te ontvangen;

d. door ten onrechte declaraties te versturen. Klaagster betwist de declaraties van verweerder en wenst de laatste door verweerder verzonden declaratie niet te voldoen.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster op haar verzoek heeft geïnformeerd over de mogelijkheden alsmede over de voorwaarden van zijn dienstverlening. Daarmee heeft klaagster ingestemd en zij heeft een voorschot voldaan ten bedrage van € 5.000,--. Daarna heeft het volgens verweerder geruime tijd geduurd voordat hij de beschikking kreeg over de relevante stukken.

4.2 Begin 2013 heeft verweerder klaagster een eerste concept verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor gezonden. Daarover heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder, waarbij klaagster een aantal suggesties heeft gedaan voor aanpassingen van het verzoekschrift. Verweerder heeft klaagster vervolgens nog voorgesteld de bank tussentijds aan te schrijven, nu hem berichten hadden bereikt dat het niet goed zou gaan met de bank. Toen een reactie daarop van klaagsters zijde op zich liet wachten, heeft verweerder de bank zelf aangeschreven. Kort daarna wenste klaagster de opdracht aan verweerder in te trekken.

4.3 Verweerder heeft betwist klachtwaardig te hebben gehandeld en heeft voorts gesteld dat de redelijkheid van de facturen in een begrotingsprocedure kan worden getoetst en heeft ten slotte gesteld dat het klachtrecht er niet toe dient schadevergoeding te krijgen. Bovendien heeft verweerder iedere aansprakelijkheid betwist.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Uit de stukken volgt dat klaagster op 19 en 20 september 2012 een eerste telefonische respectievelijk en persoonlijke bespreking met verweerder heeft gehad en dat klaagster rond 12 oktober 2012 diverse stukken heeft aangeleverd. Onduidelijk is waarom het tot januari 2013 heeft moeten duren alvorens verweerder klaagster een eerste concept verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor heeft doen toekomen. Verweerder heeft gesteld dat hij geruime tijd heeft moeten wachten op processtukken uit een aanverwante procedure en dat er nog veel onduidelijkheden waren, maar op klaagsters opmerking dat zij had laten weten dat zij daarop niet wilde wachten, vanwege de spoedeisendheid van de zaak, heeft verweerder niet gereageerd. Gelet hierop had het op de weg van verweerder gelegen om schriftelijk vast te leggen dat hij nog altijd in afwachting was van stukken van klaagster, alvorens hij zou overgaan tot het opstellen van een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor. Het concept dat verweerder in januari 2013 verzond was evenmin compleet. De klacht over de voortvarendheid waarmee verweerder klaagsters zaak heeft aangepakt acht de raad, bij gebreke van bewijs dat verweerder de feitelijk gevolgde aanpak met klaagster zou hebben afgesproken, gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3 Of verweerder slecht bereikbaar was en niet of tijdig op e-mails reageerde kan  op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de vraag of verweerder zich nu wel of niet aan de met klaagster gemaakte afspraken heeft gehouden, nu klaagster dit stelt, maar daarvoor geen bewijsstukken overlegt in de vorm van e-mailberichten of andere bescheiden. De raad stelt vast dat klaagster er kennelijk toch wel in is geslaagd op meerdere momenten contact met verweerder te hebben. Dat het volgens verweerder niet meer mogelijk was om klaagsters reactie af te wachten op een (concept)brief van hem aan de wedepartij valt onder zijn verantwoordelijkheid als zorgvuldig belangenbehartiger. Verweerder heeft daarbij kennelijk gemeend dat het klaagsters belangen zou schaden indien hij nog langer zou wachten met het versturen van de bewuste brief. Dit getuigt van een gedegen afweging van belangen en niet van onzorgvuldig handelen, zelfs niet indien klaagster het achteraf niet (geheel) eens was met de inhoud daarvan. Dit klachtonderdeel acht de raad gedeeltelijk van onvoldoende gewicht en gedeeltelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4 Ten aanzien van de klacht over de kwaliteit van de door verweerder geleverde dienstverlening, overweegt de raad als volgt. Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.5 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient er door de advocaat op gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen en het kostenrisico zijn. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

5.6 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de inhoud van het concept verzoekschrift niet voldoet aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Voor een diepgaand onderzoek in dezen leent de tuchtrechtprocedure zich niet en dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter, die daarover wel kan oordelen. Dat geldt ook voor klaagsters verzoek om terugbetaling van het door haar betaalde voorschot. Ook over data verzoek dient de civiele rechter te oordelen. Dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.7 Met betrekking tot de kosten die verweerder bij klaagster in rekening heeft gebracht geldt dat indien klaagsters bezwaren daartegen uitsluitend bestaan uit klachten over de kwaliteit van de werkzaamheden het oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. Indien klaagster de redelijkheid van de aan haar gefactureerde bedragen wenst te laten vaststellen, is de tuchtrechter onbevoegd. De tuchtrechter is alleen bevoegd een oordeel te geven indien sprake is van excessief declareren. Dit laatste is niet gesteld en kan op basis van de stukken evenmin worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk.

 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding zoals genoemd in punt 5.2 acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart klachtonderdeel b gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk van onvoldoende gewicht, klachtonderdeel c ongegrond, klachtonderdeel d niet-ontvankelijk en klachtonderdeel a gegrond en legt terzake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015.

griffier voorzitter

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen b, c en d,  hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel,  hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 – 205 37 01. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Telefoon 088 – 205 37 77 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl