Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:250

Zaaknummer

R. 4813/15.123

Inhoudsindicatie

Niet kan worden geconstateerd dat verweerder de belangen van klaagsters ouders onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend en evenmin dat verweerder frauduleus heeft gehandeld of valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Deze ernstige verwijten hebben klaagsters niet onderbouwd met bewijzen, zodat deze klachtonderdelen feitelijke grondslag missen.

Inhoudsindicatie

Klaagsters benoemen ten slotte diverse bezwaren tegen het kantoor van verweerder, zoals inbreuk op privacy, het toebrengen van stress en lichamelijk letsel en belangenverstrengeling. Klachten gericht tegen een kantoor kunnen in beginsel niet worden behandeld. Het gaat in het advocatentuchtrecht om klachten gericht tegen individuele advocaten. Ook klachten tegen notarissen worden niet door de Raad van Discipline behandeld. Deze klachtonderdelen van klaagsters zijn overigens evenmin onderbouwd en missen derhalve feitelijke grondslag.

Inhoudsindicatie

Klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 22 juni 2015 met kenmerk R 2015/50 ml, door de raad ontvangen op 23 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder staat de gemeente B bij in een civiel geschil met betrekking tot een appartement met garage.

1.3 De gemeente B is tezamen met andere mede-gerechtigden, eigenaresse van dit appartement met garage.

1.4 De ouders van klaagster sub 1 staan bij de gemeente Rotterdam op dit adres ingeschreven als bewoners.

1.5 Op 9 januari 2013 heeft verweerder namens de gemeente B aan klaagsters ouders verzocht hem te laten weten welke rechten (huur of andere rechten) zij meenden te hebben met betrekking tot dit appartement en daarvan de bewijzen te overleggen in verband met de beoogde verkoop van deze registergoederen door de gemeente B.

1.6 Klaagsters ouders hebben daarop bij brief van 22 januari 2013 laten weten dat zij sinds 1965 de bovenwoning en de garage huurden en maandelijks een bedrag ad € 48,12 aan huur betaalden, maar dat er geen schriftelijke huurovereenkomst was opgesteld. Klaagsters ouders geven aan dat zij deze huurafspraak hebben gemaakt met de heer BR, destijds vruchtgebruiker van de woning.

1.7 Verweerder heeft zijn brief van 9 januari 2013 aan klaagsters ouders door de deurwaarder laten betekenen op een adres in Rotterdam, waar zij zich toen feitelijk bevonden.

1.8 Verweerder heeft vervolgens namens zijn cliënte, de gemeente B, twee verzoekschriften ingediend bij de Rechtbank Rotterdam, waarin hij de rechtbank heeft verzocht een beheersregeling te treffen en zijn cliënte te machtigen tot het te gelde maken van gemeenschappelijke registergoederen.

1.9 Op 4 augustus 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam de verzochte beheersregeling afgegeven.

1.10 Op 8 oktober 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam de gevraagde machtiging aan de gemeente B afgegeven voor het te gelde maken van de registergoederen.

1.11 Uit deze laatste beschikking van de Rechtbank Rotterdam volgt dat het recht op vruchtgebruik van rechtswege is geëindigd met het overlijden van de heer BR op 9 augustus 1972.

1.12 Bij brief van 13 februari 2015 heeft klaagster sub 1 zich, mede namens haar moeder,  klaagster sub 2, bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klaagsters verweerder:

a. testamentaire fraude en belangenverstrengeling;

b. valsheid in geschrifte;

c. het liegen over de wijze waarop vruchtgebruik wordt verkregen;

d. het liegen over “hoe erfgenamen onder de bepalingen van het testament staan”;

e. het liegen over “wat erfgenamen zouden erven”;

f. zijn handelen met betrekking tot de garage;

g. de tijdelijke GBA-uitschrijving;

h. zijn brief van 7 februari 2014 en

i. inbreuk op privacy en toebrengen van stress en lichamelijk letsel.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft een overzicht gegeven van feiten en achtergronden van deze kwestie. Verweerder heeft in dat kader verwezen naar de notariële akte van 12 augustus 1958, waaruit volgens hem blijkt dat mevrouw BR erft:

- de helft van de eigendom van twee appartementen 76a en 76b;

- het recht van uitsluitend gebruik van de bovenwoning met toebehoren, appartement 76b;

- en de garage en erve op nummer 76c.

3.2 Als mevrouw BR overlijdt op 12 juni 1963 blijkt uit een notariële akte van 26 mei 1965, dat zij het recht van vruchtgebruik van het registergoed heeft verleend aan haar echtgenoot de heer BR en tot haar erfgenamen heeft benoemd de gezamenlijke armeninstellingen in de gemeente B.

3.3 De erven van BR zijn vervolgens deelgenoot geworden in de gemeenschap waarin zich de registergoederen bevinden.

3.4 Verweerder heeft gesteld dat er 15 deelgenoten waren en dat het nooit tot een verdeling van de gemeenschap is gekomen.

3.5 De heer BR is op 9 augustus 1972 overleden, waarbij het recht op vruchtgebruik van rechtswege is geëindigd.

3.6 Verweerder heeft de gestelde verwijten betwist. Met betrekking tot de uitschrijving bij het GBA voert verweerder aan dat hem in januari 2014 is gebleken dat klaagsters feitelijke verblijfplaats zich niet bevond aan het adres van de bovenwoning. Een en ander is gebleken uit het betekeningsexploit van de deurwaarder. Zijn cliënte heeft vervolgens een onderzoek laten doen naar de juistheid van de BS-inschrijving op het adres van de appartementen. De gemeente in het kader van het onderzoek aanleiding heeft gezien de ouders van klaagster sub 1 niet langer te registreren op dit adres.

 

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van de wederpartij van klaagsters ouders heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a t/m e

Verweerder heeft van zijn cliënte, de gemeente B, de opdracht aanvaard om de Rechtbank te verzoeken om een beheersregeling in het kader waarvan de gemeente de bevoegdheid kreeg daden van beheer te verrichten en tevens om een machtiging te verkrijgen tot verkoop van de registergoederen. Verweerder heeft namens zijn cliënte gehandeld toen hij klaagsters ouders op 9 januari 2013 een brief stuurde om er achter te komen wat hun eventuele rechten op de bovenwoning waren. Niet kan worden geconstateerd dat verweerder daarbij de belangen van klaagsters ouders onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend en evenmin dat verweerder frauduleus heeft gehandeld of valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Deze ernstige verwijten hebben klaagsters niet onderbouwd met bewijzen, zodat deze klachtonderdelen feitelijke grondslag missen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel f

Niet duidelijk is geworden wat klaagsters met dit klachtonderdeel bedoelen. Ook verweerder heeft dit niet kunnen verduidelijken. Dit klachtonderdeel mist derhalve eveneens feitelijke grondslag.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel g

Gelet op deze gemotiveerde betwisting van de zijde van verweerder kan de juistheid van dit klachtonderdeel evenmin worden vastgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel h

Uit de brief van 7 februari 2014 blijkt dat verweerder namens zijn cliënte telefonisch contact met klaagster sub 2 heeft gezocht om haar medewerking te verkrijgen bij de taxatie van de bovenwoning. Verweerder bevestigt in zijn brief dat klaagster sub 2 heeft aangegeven dat zij niet woont in de bedoelde appartementen, maar op een ander adres in Rotterdam. Voorts noteert verweerder in de brief dat klaagster sub 2 tijdens het gesprek heeft laten weten geïnteresseerd te zijn in de koop van de bovenwoning, mits zij de koopprijs zou kunnen financieren. Verweerder geeft aan dat indien klaagster sub 2 een concreet bod zou willen doen, zijn cliënte dat in overweging zou nemen. De klacht ten aanzien van de brief is niet duidelijk. Niet valt in te zien dat verweerder met het opnemen van telefonisch contact en de bevestiging van hetgeen is besproken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel i

Klaagsters benoemen ten slotte diverse bezwaren tegen het kantoor van verweerder, zoals inbreuk op privacy, het toebrengen van stress en lichamelijk letsel en belangenverstrengeling. Klachten gericht tegen een kantoor kunnen in beginsel niet worden behandeld. Het gaat in het advocatentuchtrecht om klachten gericht tegen individuele advocaten. Ook klachten tegen notarissen worden niet door de Raad van Discipline behandeld. Deze klachtonderdelen van klaagsters zijn overigens evenmin onderbouwd en missen derhalve feitelijke grondslag.

4.7 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op  24 augustus 2015.

 

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85791, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.