Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:273
Zaaknummer
R. 4809/15.119
Inhoudsindicatie
De voorzitter is van oordeel dat – voor zover de klacht ziet op de stelling dat verweerder onterecht een procedure tegen mr. S. is begonnen – de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Klagers hebben echter aangegeven dat de klacht met name ziet op het feit dat verweerder tijdens deze procedures heeft verklaard dit in het belang van de cliënten van mr. S. te doen. Klagers menen dat het hem niet was toegestaan een dergelijke mededeling te doen zonder hierover een mandaat te hebben, dan wel in ieder geval niet zonder voorafgaand overleg hierover met de cliënten vanmr. S. Klagers hebben, uitsluitend ten aanzien van dit punt, wel een rechtstreeks belang, zodat zij ten aanzien van dit onderdeel van de klacht ontvankelijk zijn.
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij in de betreffende klachtprocedure tegen mr. S enkel het belang van de cliënten in algemene zin heeft bedoeld. Indien de deken van oordeel is dat een advocaat zich niet of onvoldoende aan de voor hem of haar geldende regelgeving houdt, staat het de deken vrij hierover een klacht of een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet in de te dienen bij de Raad van Discipline, waarbij het hem overigens ook vrij staat aan te geven dat een bepaalde handelwijze van een advocaat niet in het (algemene) belang van zijn cliënten is. Hierover hoeft hij geen overleg te hebben met de individuele cliënten van de betreffende advocaat, noch hoeft hij hiervoor een mandaat van de (betreffende) cliënten te hebben.
Inhoudsindicatie
Klacht deels kennelijk niet ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 16 juni 2015 met kenmerk R 2015/54 edl, door de raad ontvangen op 17 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken verschillende klachten ingediend tegen mr. S., advocaat te Alphen aan den Rijn, alsmede een verzoek tot onmiddellijke schorsing op basis van artikel 60b van de Advocatenwet.
1.3 Klagers zijn allen cliënt van mr. S.
1.4 Bij brief van 18 december 2014 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij in de door hem tegen mr. S. ingediende klachten heeft aangegeven dat hij deze procedures voerde in het, vermeende, belang van de cliënten van mr. S. Klagers menen dat het onbehoorlijk is er zonder meer van uit te gaan dat verweerder ongevraagd, dat wil zeggen zonder overleg met de cliënten van mr. S., kan opkomen voor de belangen van de cliënten van mr. S.
2.2 Klagers hebben de voorzitter van de Raad van Discipline verzocht verweerder tot de orde te roepen, hem te verplichten de tuchtzaken tegen mr. S. in te trekken en de reeds uitgesproken schorsing van vier weken terug te draaien. Indien dit niet mogelijk zou zijn, hebben klagers de voorzitter verzocht ervoor te zorgen dat verweerder in de lopende en toekomstige tuchtzaken tegen mr. S. niet meer stelt op te treden in het belang van de cliënten, nadrukkelijk te vermelden dat dit niet voor klagers geldt. Ten slotte hebben klagers de voorzitter verzocht er voor te zorgen dat het kantoorbezoek door verweerder aan het kantoor van mr. S. niet plaats zal vinden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder is van mening dat de Advocatenwet het klachtrecht slechts in het leven heeft geroepen voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in hun belang getroffen zijn of kunnen worden. Hij merkt op dat het enkele feit dat klagers gevolgen ondervinden van zijn uitoefening van zijn taak als deken niet maakt dat klagers daarbij een eigen belang hebben dat rechtstreeks wordt getroffen of dat verweerder daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Het feit dat klagers zich eventueel tot een andere advocaat moeten wenden is vervelend, maar behoort naar het oordeel van verweerder niet tot een belang dat door het tuchtrecht wordt beschermd. Verweerder wijst in dat kader op een uitspraak van de voorzitter van de Raad van Discipline te Den Haag van 3 januari 2013, waarin in een vergelijkbare situatie werd geoordeeld dat de klager geen eigen belang had. Verweerder merkt op dat deze beslissing op 15 juli 2013 na verzet door de Raad van Discipline is bekrachtigd. Verweerder is dan ook van mening dat dat de klacht van klagers niet-ontvankelijk is.
3.2 Subsidiair heeft verweerder gesteld dat het tuchtrecht in zijn hoedanigheid van deken slechts op hem van toepassing is voor zover hij bij de uitoefening van zijn functie zich op een zodanige wijze heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur daardoor wordt geschaad. Verweerder is van mening dat daarvan geen sprake is. Verweerder is als deken belast met het toezicht op de advocatuur en heeft zijn bevoegdheden zorgvuldig uitgevoerd. Verweerder is tenslotte van mening dat klagers niet hebben onderbouwd op welke wijze hij het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad.
3.3 Verweerder heeft gesteld dat ter zitting in algemene zin is aangegeven dat hij de belangen van de cliënten van mr. S. heeft behartigd. Verweerder heeft voorts gesteld dat het de dienstverlening aan cliënten in het algemeen niet ten goede komt indien een advocaat bij voortduring rechters van zich vervreemdt. Verweerder heeft daar niet mee bedoeld zich ongevraagd met de behartiging van de belangen van iedere individuele cliënt van mr. S. te willen bezig houden.
3.4 Verweerder heeft herhaald dat hij als deken belast is met het toezicht op de advocaten die in zijn arrondissement kantoor houden. Verweerder dient daarbij als eerste te beoordelen of deze advocaten zich aan de regels houden die voor hen gelden. Indien verweerder van mening is dat dit niet het geval is, is het zijn plicht om naleving van die regels af te dwingen. Hierbij is het vervolgens aan de tuchtrechter om het uiteindelijke oordeel van het functioneren van een advocaat te geven. Verweerder is van mening dat hij door zijn handelwijze noch door zijn opmerkingen ter zitting zijn taken als deken zodanig heeft verwaarloosd dat hij daardoor he vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Als gevolg hiervan meent dat hij dat de klachten, voor zover deze niet-ontvankelijk worden verklaard, ongegrond zijn.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft verweerder gesteld dat het klachtrecht op basis van de Advocatenwet enkel bedoeld is voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De vraag is dan ook of klagers als cliënten van mr. S een rechtstreeks belang hebben. De voorzitter is van oordeel dat – voor zover de klacht ziet op de stelling dat verweerder onterecht een procedure tegen mr. S. is begonnen – de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.
4.3 Klagers hebben echter aangegeven dat de klacht met name ziet op het feit dat verweerder tijdens deze procedures heeft verklaard dit in het belang van de cliënten van mr. S. te doen. Klagers menen dat het hem niet was toegestaan een dergelijke mededeling te doen zonder hierover een mandaat te hebben, dan wel in ieder geval niet zonder voorafgaand overleg hierover met de cliënten van mr. S. Klagers hebben, uitsluitend ten aanzien van dit punt, wel een rechtstreeks belang, zodat zij ten aanzien van dit onderdeel van de klacht ontvankelijk zijn.
4.4 De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Als gevolg hiervan zij opgemerkt dat de aard van de functie van de deken met zich meebrengt dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. Enkel indien zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat verweerder door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of dat hij zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, kan sprake zijn van een klachtwaardig gedrag aan de zijde van verweerder. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij in de betreffende klachtprocedure tegen mr. S enkel het belang van de cliënten in algemene zin heeft bedoeld. Het is de uitdrukkelijke taak van een deken om toezicht te houden op de advocaat in zijn of haar arrondissement. Indien de deken van oordeel is dat een advocaat zich niet of onvoldoende aan de voor hem of haar geldende regelgeving houdt, staat het de deken vrij hierover een klacht of een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet in de te dienen bij de Raad van Discipline, waarbij het hem overigens ook vrij staat aan te geven dat een bepaalde handelwijze van een advocaat niet in het (algemene) belang van zijn cliënten is. Hierover hoeft hij geen overleg te hebben met de individuele cliënten van de betreffende advocaat, noch hoeft hij hiervoor een mandaat van de (betreffende) cliënten te hebben.
4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht deels kennelijk niet ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 15 juli 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85791, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.