Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:249

Zaaknummer

R. 4816/15.126

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Klager meent dat verweerder een onderzoek had moeten instellen naar de wijze waarop zijn cliënte, voor zover de bescheiden door zijn cliënte aan hem waren verstrekt, in het bezit van die bescheiden is gekomen. Verweerder heeft geweigerd de vragen met betrekking tot de wijze waarop zijn cliënte aan een medisch document van haar moeder was gekomen, te beantwoorden. Verweerder heeft gesteld dat zijn cliënte in deze kwestie geen openheid van zaken wenste geven en heeft zich vervolgens beroepen op zijn geheimhoudingsverplichting jegens zijn cliënte.

Inhoudsindicatie

De voorzitter is van oordeel dat verweerder zich in deze mocht beroepen op zijn geheimhoudingsverplichting. Zijn cliënte mocht erop vertrouwen dat hij de door haar verstrekte informatie niet aan klager zou doorgeven.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 2 juli 2015 met kenmerk R 2015/57 ml, door de raad ontvangen op 3 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is verwikkeld in een juridische procedure, waarbij verweerder de advocaat van de wederpartij is.

1.3 Verweerder heeft namens zijn cliënten in een kort geding procedure een (medisch) stuk, meer in het bijzonder een brief van 27 januari 2015 van de klinisch geriater van de cliënte van klager aan haar huisarts, in het geding gebracht.

1.4 Klager heeft de deken verzocht bij verweerder erop aan te dringen dat verweerder antwoord zou geven op de vraag van klager hoe hij aan voormelde brief is gekomen. Verweerder heeft klager niet rechtstreeks op deze vraag willen antwoorden. Verweerder heeft zich beroepen op de vertrouwensrelatie die hij met zijn cliënten had.

1.5 Bij brief van 3 april 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij namens zijn cliënten een medische stuk in het geding heeft gebracht. Klager is van mening dat verweerder een onderzoek had moeten instellen naar de wijze waarop zijn cliënte, voor zover de bescheiden door zijn cliënte aan hem waren verstrekt, in het bezit is gekomen van dit document. Volgens klager is dit niet gebeurd. Klager geeft aan dat er twee mogelijkheden zijn a) verweerder heeft klagers cliënte rechtstreeks benaderd en haar een volmacht laten ondertekenen of b) de dochter van klagers cliënte heeft het document onder valse voorwendselen gekregen. Klager meent dat dit in beide gevallen sprake is van een schending door verweerder van de gedragsregels.

 

3 VERWEER

Verweerder heeft aangegeven de klacht als volgt te begrijpen. Verweerder zou hebben geweigerd antwoord te geven op de vraag hoe zijn cliënte aan de brief van 27 januari 2015 van de klinisch geriater van klagers cliënte aan haar huisarts is gekomen. Verweerder heeft verwezen naar zijn e-mail van 2 maart 2015, waarin hij een telefoongesprek met klager heeft vastgelegd en waarin hij op klagers vraag heeft aangegeven dat hij geen inbreuk wenste te maken op de vertrouwensrelatie die hij met zijn cliënte had. Verweerder heeft gesteld dat hij vervolgens met zijn cliënte heeft gesproken en dat zijn cliënte hem heeft geïnstrueerd daarover geen mededelingen aan klager te doen. Verweerder heeft uiteengezet dat zijn cliënte gegronde redenen heeft om dit niet te doen. Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt overgelegd een kopie van een kort geding vonnis van 3 december 2014 van de rechtbank Midden-Nederland waarin te lezen valt dat de 84-jarige moeder van zijn cliënte dementerende is en dat voldoende aannemelijk is dat zij niet meer tot het geven van een rechtsgeldige opdracht of volmacht in staat is, zodat zij ook niet als zelfstandige partij in het betreffende kort geding is aanvaard.

 

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Klager meent dat verweerder een onderzoek had moeten instellen naar de wijze waarop zijn cliënte, voor zover de bescheiden door zijn cliënte aan hem waren verstrekt, in het bezit van die bescheiden is gekomen. Verweerder heeft geweigerd de vragen met betrekking tot de wijze waarop zijn cliënte aan een medisch document van haar moeder was gekomen, te beantwoorden.

4.3 Verweerder heeft gesteld dat zijn cliënte in deze kwestie geen openheid van zaken wenste geven en heeft zich vervolgens beroepen op zijn geheimhoudingsverplichting jegens zijn cliënte.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder zich in deze mocht beroepen op zijn geheimhoudingsverplichting. Zijn cliënte mocht erop vertrouwen dat hij de door haar verstrekte informatie niet aan klager zou doorgeven. Ook de inhoud van het vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland van 3 december 2014 toont aan dat partijen elkaar in deze kwestie niet meer kunnen vertrouwen en op hun hoede zijn.

4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 26 augustus 2015.

 

griffier    voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85791, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.