Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:119

Zaaknummer

180113

Inhoudsindicatie

Verzoek om aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een hoger beroep procedure. Beklag artikel 13 Aw. Ongegrond. De deken heeft gelet op de adviezen van drie advocaten op goede gronden het verzoek afgewezen. Het is niet gebleken dat de procedure die klager zou willen voeren een redelijke kans van slagen heeft. Klager heeft onvoldoende onderbouwd op grond waarvan de adviezen als onjuist zouden moeten worden beschouwd.

Uitspraak

Beslissing

van 30 mei 2018

in de zaak 180113

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 19 april 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 24 april 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 7 mei 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    het schrijven van klager van 7 mei 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 8 mei 2018;

-    het schrijven van klager van 13 mei 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 16 mei 2018;

-    het schrijven van de deken van 22 mei 2018,  ontvangen ter griffie van het hof op 23 mei 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 mei 2018, waar klager en de deken, vergezeld van mevrouw mr. K, stafmedewerker/advocaat bij het bureau van de Orde van Advocaten, zijn verschenen. Klager heeft op 22 mei 2018 telefonisch en dezelfde dag per e-mail bevestigd, een verzoek om aanhouding gedaan. Dit verzoek is door het hof afgewezen en de behandeling heeft op het geplande tijdstip doorgang gevonden.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan, kort en zakelijk weergegeven:

3.2    Op 2 oktober 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam de door klager tegen de heer L ingestelde vordering, inhoudende dat voor recht wordt verklaard dat klager medehuurder is van de door mevrouw H van de heer L gehuurde woning, afgewezen. In de procedure bij de kantonrechter trad mr. B op als advocaat van klager.

3.3    Mr. B heeft klager niet willen bijstaan in het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van 2 oktober 2017, omdat hij daarin onvoldoende kans van slagen zag. Op verzoek van klager is mr. B nog wel overgegaan tot het opstellen van de hoger beroep dagvaarding (zonder gronden) en heeft hij zorggedragen voor betekening daarvan, onder de voorwaarde dat klager een andere advocaat zou vinden om hem bij te staan in het hoger beroep.

3.4    Klager heeft de deken op 31 december 2017 verzocht om aanwijzing van een advocaat voor het behandelen van het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter.

3.5    Via het Juridisch Loket is klager in contact gekomen met mr. W. Op verzoek van klager heeft de deken het aanwijzingsverzoek in afwachting van nadere instructie van klager aangehouden. Op 29 januari 2018 heeft mr. W op zijn kantoor de zaak met klager besproken. Op 1 februari 2018 heeft mr. W klager per e-mail bericht dat hij op basis van dit gesprek, het contact dat hij met mr. B heeft gehad en de bestudering van het vonnis tot de conclusie is gekomen dat een hoger beroep procedure “vrijwel kansloos” is. In een daaropvolgend overleg met de deken en klager heeft mr. W zich bereid verklaard de hoger beroep dagvaarding niet aan te brengen op de roldatum (13 februari 2018) maar binnen twee weken nadien een herstelexploot uit te brengen waarin een nieuwe datum (1 mei 2018) voor het aanbrengen van de hoger beroep dagvaarding is bepaald. Mr. W heeft daarbij als voorwaarde onder meer gesteld dat klager een andere advocaat zou zoeken om hem bij te staan in het hoger beroep. Klager heeft daarna zelf nog een groot aantal advocaten benaderd maar zonder succes.

3.6    Op 21 februari 2018 heeft de deken klager bericht dat hij vanwege de al gegeven negatieve adviezen van mrs. B en W niet kon overgaan tot aanwijzing van een advocaat om hoger beroep in te stellen, maar dat hij wel bereid was om een (derde) advocaat, mr. S, aan te wijzen om advies uit te brengen over de vraag of hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter voldoende kansrijk is.

3.7    Op 17 april 2018 heeft mr. S de deken per e-mail bericht dat de zaak kansloos is. Zij heeft dit advies als volgt gemotiveerd:

“(…) de zaak kansloos is. (…)

Het komt er kort gezegd op neer dat de curator (namens de huurster [hof: H]) de huurovereenkomst heeft opgezegd en dat de opzegging (een eenzijdige rechtshandeling) de verhuurder heeft bereikt. Om de opzegging ongedaan te maken moet de verhuurder het vermoeden hebben gehad dat er iets niet in orde was (bedrog?). Daarvan zie ik - ondanks de stellingen van de heer [klager] -  niks in het dossier. Dus zelfs als curator ten onrechte (bijvoorbeeld niet in het belang van de huurster) opgezegd heeft, helpt dat de heer [klager] niet omdat de huurovereenkomst is geëindigd. In de procedure wordt medehuurderschap verzocht. De heer [klager] kan geen medehuurder worden van een huurovereenkomst die niet bestaat.      

Overigens is de woning opnieuw verhuurd zodat er los van de fysieke toestand van H geen terugkeer naar de woning mogelijk zal zijn”.

3.8    De deken heeft in zijn beslissing van 19 april 2018 het verzoek om een advocaat aan te wijzen afgewezen. De deken heeft daarbij overwogen dat drie advocaten negatief hebben geadviseerd over het instellen van hoger beroep.

3.9    Om de rechten van klager veilig te stellen heeft mr. S op verzoek van de deken nog wel de hoger beroep dagvaarding op 1 mei 2018 aangebracht bij het gerechtshof, onder de voorwaarde dat zij zich op de roldatum van 12 juni 2018 zal onttrekken als advocaat. In verband met de onderhavige beklagprocedure heeft de deken met mr. S de vervolgafspraak gemaakt dat zij zich op de rolzitting van 12 juni 2018 zal stellen als advocaat van klager maar zich daarna mag onttrekken.

4    BEOORDELING

4.1    In artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet is bepaald dat een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, aan de deken kan vragen hem een advocaat aan te wijzen. In lid 2 van dit artikel is vervolgens bepaald dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Volgens vaste jurisprudentie van het hof kan de deken het verzoek afwijzen indien de procedure die de rechtzoekende wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Naar het oordeel van het hof heeft de deken gelet op de adviezen van mr. B, mr. W en de door de deken al eerder aangewezen advocaat mr. S op goede gronden het verzoek om een advocaat aan te wijzen voor het hoger beroep afgewezen. Het is niet gebleken dat de procedure die klager zou willen voeren een redelijke kans van slagen heeft. Klager heeft onvoldoende onderbouwd op grond waarvan de adviezen van deze drie advocaten als onjuist zouden moeten worden beschouwd. Klager heeft in zijn beklagschrift en ook ter zitting aangevoerd dat mr. W en mr. S onvoldoende onderzoek naar de feiten hebben gedaan, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt om welke specifieke feiten het gaat en dat die relevant zijn voor zijn vordering en tot een andere uitkomst in hoger beroep zouden kunnen leiden. De deken heeft het verzoek van klager dan ook terecht afgewezen.

4.3    Het beklag van klager is derhalve ongegrond.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de deken van 19 april 2018 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, op 30 mei  2018.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 31 mei 2018.