Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:246

Zaaknummer

15-194/DH/RO

Inhoudsindicatie

Kwaliteit dienstverlening.

Inhoudsindicatie

Uit de overgelegde processtukken volgt dat verweerster voor alle juridische ankers is gaan liggen die in klagers zaak denkbaar waren, ook. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat de stukken op voorhand aan klager zijn voorgelegd. Dat de Rechtbank en het Hof vervolgens klager niet als eigenaar van de muur beschouwen, is niet tuchtrechtelijk aan verweerster te wijten.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 8 juli 2015 met kenmerk R 2015/59 cij door de raad ontvangen op 9 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich op of omstreeks 18 juli 2011 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil met mevrouw V. over het al dan niet verwijderen van het fietsschuurtje van klager.

1.3 Bij vonnis van 1 februari 2012 van de Rechtbank Den Haag zijn de vorderingen van mevrouw V. afgewezen. Mevrouw V. heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.

1.4 Bij tussenarrest van 23 april 2013 van het Hof Den Haag is klager toegelaten tot het leveren van bewijs.

1.5 Omstreeks september 2013 heeft verweerster klagers zaak overgedragen aan mr. R, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.6 Bij brief van 26 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij hem niet goed heeft bijgestaan. Verweersters juridische kennis was onvoldoende, nu enkel aandacht werd besteed aan “de onzinnige verjaring en de bouwconstructie en de eigendomsvraag buiten spel bleef”. Verweerster heeft de dagvaarding niet op fouten gecontroleerd en evenmin gecontroleerd of de wederpartij wel een eigendomsakte had van het betreffende perceel.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft gesteld dat, voor zover de klacht ziet op het feit dat in eerste aanleg niet is aangevoerd dat de muur klagers eigendom is, de klacht feitelijke grondslag mist. Deze stelling betrof namelijk het primaire verweer, maar is door de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 1 februari 2012 verworpen.

3.2 Verweerster heeft voorts gesteld dat zij de door haar opgestelde conclusies en gehanteerde standpunten altijd op voorhand met klager heeft besproken. Verweerster is van mening dat de klacht ten aanzien van de bijstand in eerste aanleg niet-ontvankelijk dient te worden bevonden, nu deze ziet op de periode voor 1 februari 2012.

3.3 Verweerster heeft voorts gesteld dat ook in hoger beroep primair is gesteld dat de eigendom van de muur bij klager zou berusten. Het hof heeft deze stelling echter in het tussenarrest van 23 april 2013 verworpen. Verweerster heeft in dat kader gesteld dat zij bij herhaling, zowel in eerste als tweede aanleg, aan klager heeft medegedeeld dat zijn primaire standpunt geen grote kans van slagen had. Wel had klager naar de mening van verweerster een sterke zaak waar hij zich verzette tegen de vordering tot afbraak c.q. verwijdering van het door hem tegen de muur aangebouwde schuurtje. Zowel in eerste als in tweede aanleg is de vordering van de wederpartij tot verwijdering van het schuurtje niet toegewezen.

3.4 Verweerster is ten slotte van mening dat het haar niet duidelijk is wat zij verkeerd zou hebben gedaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een tegen de cliënt aanhangig gemaakte c.q. aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

4.3 Nu de klacht ziet op de gehele periode van de bijstand door verweerster acht de voorzitter de klacht ontvankelijk.

4.4 Verweerster heeft de verwijten van klager gemotiveerd betwist.

4.5 Uit de overgelegde processtukken volgt dat verweerster voor alle juridische ankers is gaan liggen die in klagers zaak denkbaar waren, ook dat klager de eigenaar is van de litigieuze muur. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat de stukken op voorhand aan klager zijn voorgelegd. Dat de Rechtbank en het Hof vervolgens klager niet als eigenaar van de muur beschouwen, is niet tuchtrechtelijk aan verweerster te wijten.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 september 2015. 

griffier    voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85791, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.