Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:242
Zaaknummer
R. 4658/14.243
Inhoudsindicatie
Klacht voorgaand advocaat over niet uitbetalen opvolgingsvergoeding en beschuldiging van afpersing. Verweerster heeft op de overeengekomen vergoeding van 2 punten (de opvolgingsvergoeding) de eigen bijdrage in mindering gebracht nu zij van mening is dat het op de weg van klager ligt die te innen. De raad volgt verweerster daar in, nu het klager is die de factuur voor de eigen bijdrage heeft verzonden en verweerster niet heeft verzocht de incasso daarvan over te nemen. Klacht in zoverre ongegrond. Een beschuldiging van afpersing heeft naar het oordeel van de raad te gelden als een uitlaten die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moet worden aangemerkt. Verweerster had zich daar dan ook van moeten weerhouden. Temeer nu de beschuldiging onder de gegeven omstandigheden misplaatst was. Klacht in zoverre gegrond. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 6 november 2014 met kenmerk R 2014/95 ml, door de raad ontvangen op 7 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Op 12 november 2012 heeft klager de echtscheidingszaak T/S op toevoegingsbasis in behandeling genomen. Voor de opgelegde eigen bijdrage heeft klager aan de cliënt een factuur verzonden.
2.3 Op 1 maart 2013 heeft verweerster deze zaak van klager overgenomen. In een begeleidend schrijven aan haar van 1 maart 2013 schrijft klager dat de eigen bijdrage en het griffierecht in deze zaak nog niet zijn voldaan. Klager heeft daarbij de originele toevoeging en zijn urenspecificatie meegestuurd. Hij heeft verweerster voorgesteld dat zij te zijner tijd aan hem de opvolgingsvergoeding van 2 punten zal uitbetalen.
2.4 Op 6 maart 2014 schrijft verweerster aan klager dat zij de vaststelling voor de vergoeding van deze zaak heeft ontvangen. Het voorstel van de opvolgingsvergoeding van 2 punten wordt door haar geaccepteerd. Zij vermindert de aan klager toekomende vergoeding met de eigen bijdrage van € 127,-, zodat een aan klager te betalen bedrag van € 130,08 resteert.
2.5 Tussen klager en verweerster is vervolgens discussie ontstaan over de vraag of de eigen bijdrage al dan niet op de opvolgingsvergoeding in mindering dient te worden gebracht. Op enig moment heeft klager aan verweerster te kennen gegeven de deken te zullen inschakelen, hetgeen verweerster heeft geduid als afpersing.
2.6 Op 17 maart 2014 heeft klager de deken verzocht een standpunt te geven ten aanzien van het incasseren van de eigen bijdrage.
2.7 De deken heeft verweerster per fax van 20 maart 2014 verzocht te reageren op de brief van klager van 17 maart 2014, heeft haar gevraagd aan te geven welke pogingen zij had ondernomen om de eigen bijdrage bij haar cliënt geïncasseerd te krijgen en antwoord te geven op de vraag gedurende welke periode zij haar cliënt na 1 maart 2013 had bijgestaan.
2.8 Bij e-mail van 20 maart 2014 aan het bureau van de orde heeft verweerster verwezen naar haar e-mails aan klager en een aantal vragen gesteld.
2.9 De deken heeft bij fax van 24 maart 2014 nogmaals aan verweerster een inhoudelijke reactie op zijn fax van 20 maart 2014 verzocht. Hij heeft dit verzoek bij fax van 7 april 2014 nog eens herhaald.
2.10 Omdat een reactie van verweerster uitbleef heeft hij haar (en klager) per fax van 17 april 2014 bericht te overwegen een ambtshalve klacht in te dienen. Verweerster is een uiterste termijn voor haar reactie gegund tot woensdag 23 april 2014.
2.11 Per fax van 28 april 2014 heeft de deken aan klager en verweerster bericht dat gezien de uitblijvende reactie van verweerster, hij moet concluderen dat de bemiddeling mislukt is en dat hij zich verder zal beraden over het indienen van een ambtshalve klacht tegen verweerster.
2.12 Bij brief van 30 april 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de aan klager toekomende toevoegingsvergoeding niet volledig wenst uit te betalen (a) en klager beschuldigt van afpersing en daarmee onnodig grievend is jegens hem (b).
3.2 Klager stelt ter onderbouwing van zijn klacht dat bij de overname van een zaak (en toevoeging) de opvolgend advocaat de dan nog openstaande eigen bijdrage dient te incasseren.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerster dat zij de aan hem toekomende toevoegingsvergoeding niet volledig wenst uit te betalen. Zij heeft op de overeengekomen vergoeding van 2 punten (de opvolgingsvergoeding) de eigen bijdrage in mindering gebracht nu zij van mening is dat het op de weg van klager ligt die te innen. De raad volgt verweerster in dit standpunt.
5.3 Vast staat dat klager aan zijn toenmalige cliënt een factuur voor de eigen bijdrage heeft verzonden. Vast staat voorts dat deze factuur door de cliënt niet is voldaan. Klager heeft verweerster niet verzocht de incasso van deze factuur van hem over te nemen of haar daartoe gemachtigd.. Gelet daarop ziet de raad niet in wie anders dan klager zelf voor de incasso van deze factuur dient zorg te dragen. Het incassorisico ligt bijgevolg ook bij hem.
5.4 Klager en verweerster hebben afgesproken dat aan klager de opvolgingsvergoeding van twee punten zou toekomen. Daarbij is niet afgesproken dat er pro rato zou worden uitgekeerd.
5.5 Gelet op het voorgaande acht de raad het bij gebreke van andersluidende afspraken juist dat verweerster aan klager een bedrag ter hoogte van twee punten (zijnde de opvolgingsvergoeding) verminderd met de door klager bij de cliënt in rekening gebrachte en (desgewenst) nog te incasseren eigen bijdrage heeft voldaan.
5.6 Van klachtwaarding handelen is naar het oordeel van de raad geen sprake. De klacht is in zoverre ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.7 Klager verwijt verweerster voorts dat zij hem beschuldigd heeft van afpersing en daarmee onnodig grievend jegens hem is geweest.
5.8 Advocaten dienen zich jegens elkaar welwillend op te stellen. Het is wenselijk dat advocaten zich onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren en al wat bij een reeds verstoorde verhouding aanleiding kan geven tot verdere verslechtering van die verhouding. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt, behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten.
5.9 Een beschuldiging van afpersing heeft naar het oordeel van de raad in beginsel als zodanig te gelden. De beschuldiging is naar het oordeel van de raad onder de gegeven omstandigheden ook misplaatst. Partijen verschillen ergens principieel van mening en klager heeft dat aan de deken willen voorleggen. Dat heeft hij aangegeven met de aankondiging de deken te zullen inschakelen. Het woord “klacht’ is daarbij door hem niet genoemd en de deken heeft zijn brief ook niet als zodanig opgevat. De woordkeuze van klager kan wellicht als enigszins ongelukkig worden opgevat, een afpersing leest de raad daar in elk geval niet in. Verweerster had zich dan ook van die (ernstige) beschuldiging moeten onthouden.
5.10 De raad acht dit klachtonderdeel gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend acht de raad termen aanwezig af te zien van het opleggen van een maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- ziet af van het opleggen van een maatregel.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdelen a. hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel b. hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053707. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl.
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl