Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:240
Zaaknummer
R. 4757/15.67 (TUL)
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke schorsing. Op grond van de aan de raad overgelegde stukken en verhandelde ter zitting stelt de raad vast dat verweerster niet heeft voldaan aan de door het Hof van Discipline in zijn beslissing gestelde bijzondere voorwaardering. Vordering toegewezen.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 10 april 2015 met kenmerk R 2015/27 ml/rm, door de raad ontvangen op 13 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een vordering ex artikel 48e Advocatenwet tegen verweerster bij de raad ingediend.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de vordering wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Naar aanleiding van een klacht van een voormalig cliënt van verweerster heeft de Raad van Discipline (hierna: de raad) bij beslissing van 17 december 2012, gewezen onder nummer R. 3773/11.175, aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd, met de bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad anders mocht bepalen op de grond dat verweerster zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging.
2.3 Verweerster is van de beslissing van de raad in hoger beroep gekomen.
2.4 Bij beslissing van 23 augustus 2013 heeft het Hof van Discipline (hierna: het hof) de beslissing van de raad d.d. 17 december 2012 vernietigd en opnieuw rechtdoende aan verweerster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week opgelegd, met de bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het hof anders mocht bepalen op de grond dat verweerster zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging.
2.5 Bij brief van 22 mei 2014 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een ambtshalve klacht tegen verweerster ingediend. Bij beslissing van 7 januari 2015 (R. 4540/14.125) heeft de raad deze klacht gegrond bevonden en aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd.
2.6 Tegen deze beslissing van de raad heeft verweerster geen beroep ingesteld, zodat deze beslissing inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
2.7 Bij brief van 19 maart 2015 heeft de deken verweerster op de hoogte gesteld van zijn voornemen een vordering tot tenuitvoerlegging in te dienen.
2.8 Bij brief van 10 april 2015 heeft de deken de tenuitvoerlegging van de beslissing van het hof van 23 augustus 2013 gevorderd.
3 VORDERING EX ARTIKEL 48E ADVOCATENWET
3.1 De deken vordert dat de raad alsnog tenuitvoerlegging beveelt van de schorsing van verweerster in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week, waarvan aanvankelijk werd bepaald dat die niet ten uitvoer zou worden gelegd.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, wordt vastgesteld dat verweerster niet heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarde zoals gesteld bij beslissing van 23 augustus 2013 (HvD 6686).
4.2 Van verschoonbare omstandigheden aan de zijde van verweerster is de raad niet gebleken.
4.3 De raad zal daarom overgaan tot lastgeving van de tenuitvoerlegging van de aan verweerster opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- gelast ingevolge artikel 48e Advocaten de tenuitvoerlegging van de door het Hof van Discipline bij beslissing van 23 augustus 2013 (HvD 6686) opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week;
bepaalt dat de schorsing ingaat 1 maand na heden, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.