Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:218

Zaaknummer

R. 4712/15.22

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder een beroepsfout te hebben gemaakt door te kiezen voor de civielrechtelijke weg in plaats van de bestuursrechtelijke. Verweerder stelt dat de bestuursrechtelijke weg niet open stond omdat er geen sprake was van een besluit in de zin van de Awb. De raad deelt die visie niet. Door ten onrechte de civiele rechter te adiëren heeft verweerder een beroepsfout gemaakt. Deze beroepsfout levert onder de gegeven omstandigheden ook een gegrond tuchtrechtelijk verwijt op. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen het feit dat zelfs ter zitting nog verweerder er geen blijk van heeft gegeven zijn fout in te zien. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 20 januari 2015 met kenmerk K236 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 20 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 juni 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 UWV heeft op 6 november 2009 een bedrag van € 16.924,46 van klaagster teruggevorderd in verband met te veel ontvangen toeslagen in de periode van 11 februari 2006 tot en met 31 oktober 2009. Tegen dit besluit heeft verweerder namens klaagster bezwaar gemaakt.

2.3 Het bezwaar is door UWV op 12 februari 2010 ongegrond verklaard, waarna verweerder namens klaagster bij de rechtbank Haarlem in beroep is gegaan. Het beroep is door de rechtbank op 26 juli 2010 ongegrond verklaard.

2.4 Verweerder heeft van deze beslissing van de rechtbank namens klaagster hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Het hoger beroep is door de CRvB ongegrond verklaard.

2.5 Zowel bij de rechtbank als bij de CRvB heeft verweerder schadevergoeding gevorderd. Daarover heeft de CRvB geoordeeld dat daarvoor geen plaats meer was.

2.6 Bij brief van 5 juni 2012 heeft verweerder namens klaagster een verzoek om schadevergoeding ingediend, welk verzoek door UWV op 20 juni en 7 augustus 2012 is afgewezen.

2.7 Op 27 maart 2013 heeft verweerder namens klaagster UWV gedagvaard voor de civiele rechter en schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft klaagster niet ontvankelijk verklaard met als motivering dat tegen de beslissingen van UWV van 20 juni en 7 augustus 2012 bezwaar had moeten worden gemaakt dan wel beroep had moeten worden ingesteld.

2.8 Bij brief van 1 september 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Meer concreet doordat hij heeft gekozen voor de civielrechtelijke in plaats van de bestuursrechtelijke weg.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd, op welk verweer de raad hierna voor zover nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De centrale vraag die in het kader van de beoordeling van de klacht voorligt, is of de beslissingen van UWV d.d. 20 juni en 7 augustus 2012 besluiten zijn in de zin van de Awb. De raad beantwoordt die vraag op hierna te melden gronden bevestigend.

5.3 Bij brief aan het UWV van 5 juni 2012 heeft verweerder namens klager UWV om vergoeding van schade (nadeelcompensatie) verzocht.

5.4 UWV beantwoordt dat verzoek op 20 juni 2012, waarbij wordt aangegeven dat er geen verdere besluiten zullen volgen dan de besluiten die tot de uitspraak van de CRvB hebben geleid, en op 7 augustus 2012, waarbij het verzoek om vergoeding van schade wordt afgewezen.

5.5 Verweerder stelt dat de brief van UWV d.d. 7 augustus 2012 niet is op te vatten als een beschikking in de zin van de Awb, omdat het slechts een mededeling was van feitelijke aard.

5.6 In art. 1:3 Awb wordt bepaald:

1.   Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.  Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

5.7 De brief aan UWV van 5 juni 2012 is naar het oordeel van de raad een aanvraag in de zin van art. 1:3, derde lid, Awb. Er wordt immers verzocht om nadeelcompensatie. In de brief van het UWV d.d. 7 augustus 2012 wordt dat verzoek afgewezen. Dat is zowel gezien de wettekst als de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) naar het oordeel van de raad een beschikking in de zin van art. 1:3, tweede lid, Awb.

5.8 Ingevolge art. 3:45 Awb dient een beschikking een rechtsmiddelenclausule te bevatten. De brief van UWV van 5 juni 2012 bevat evenwel géén rechtsmiddelenclausule. Blijkens vaste jurisprudentie van de ABRvS en CRvB heeft het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule echter niet tot gevolg dat er dan geen sprake is van een beschikking in de zin van art. 1:3 Awb.

5.9 Ingevolge art 6:2, sub a, Awb wordt een weigering een besluit te nemen gelijk gesteld met een besluit. Gelet daarop is naar het oordeel van de raad ook de brief van UWV van 20 juni 2012 een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat.

5.10 Kortom, naar het oordeel van de raad is zowel de brief van 20 juni 2012 als de brief van 7 augustus 2012 een besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar bij UWV en beroep op de bestuursrechter open stond. Door desondanks de civiele rechter te adiëren heeft verweerder een beroepsfout gemaakt.

5.11 Deze beroepsfout levert onder de gegeven omstandigheden ook een gegrond tuchtrechtelijk verwijt op. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen het feit dat zelfs ter zitting nog verweerder er geen blijk van heeft gegeven zijn fout in te zien.

5.12 Of klaagster als gevolg van de beroepsfout van verweerder schade heeft geleden, valt op dit moment niet vast te stellen. Uit te sluiten valt dat echter geenszins. Klaagster zal zelf bij UWV een verzoek om kwijtschelding moeten indienen.

5.13 Al met al acht de raad de klacht gegrond.

 

6 MAATREGEL

6.1 Alles overziend acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op;

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel b. hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053707. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl