Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:221

Zaaknummer

R. 4670/14.252 en R. 4784/15.94

Inhoudsindicatie

Het stond verweerster vrij om contact op te nemen met de gehoorde getuigen omdat deze allen in dienst stonden of hadden gestaan van haar cliënt. Van beïnvloeding van de getuigen door verweerster is niet gebleken.

Inhoudsindicatie

Van het verzuimd hebben door verweerster om namen van andere mogelijke getuigen door te geven aan de rechtbank is niet gebleken.

Inhoudsindicatie

De klacht is ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brieven van 10 november 2014, kenmerk K184 2014, alsmede van 11 mei 2015, kenmerk K002 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerster, met haar gemachtigde mr. H. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Klager staat een aantal cliënten bij die door de Inspecteur der Belastingen zijn aangeschreven in het kader van het zogenaamde project derde categorie. Het gaat daarbij om Nederlandse ingezetenen van wie bij de Belastingdienst op basis van een van een tipgever gekochte informatie het vermoeden was ontstaan dat zij geen aangifte hadden gedaan van het bij de destijds nog bestaande [bank] in Luxemburg aangehouden vermogen en de daaruit genoten inkomsten. 

2.2 Aan de cliënten van klager zijn navorderingsaanslagen opgelegd door

de belastingdienst.

2.3 Hierop zijn procedures gestart. Verweerster treedt op als advocaat voor de Staat, althans de Inspecteur der Belastingen.

2.4 Bij brief van 29 januari 2014 heeft klager de rechtbank verzocht om de belastingambtenaren, die een rol vervullen in het kader van het project derde categorie, als getuigen te horen.

2.5 Bij brief van 18 februari 2014 heeft verweerster aan de rechtbank opgave gedaan van te horen getuigen, te weten de heren IJ., A. en K.

2.6 Bij brief van 25 februari 2014 heeft de rechtbank verweerster onder meer geschreven:

"In reactie op uw brief van 18 februari j.l., bericht de rechtbank u als volgt.

(…)

De rechtbank vraagt zich af of c.q. in hoeverre met het horen van deze drie getuigen voldaan wordt aan het verzoek van [klager]. De rechtbank verzoekt u om hierover in contact te treden met [klager].”

2.6 Bij brief van 17 maart 2014 heeft klager verweerster gevraagd aan te geven wie er namens de Belastingdienst gesprekken gevoerd heeft met de tipgever. Tevens is verzocht aan te geven wie een memo van 2 juli 2009 heeft opgesteld.

2.7 Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 maart 2014 bij de recht-bank volgt dat verweerster heeft verklaard dat de heren IJ., A. en K. degenen zijn die direct contact gehad hebben met de tipgever. Voorts was er nog een contactambtenaar die de belanghebbende heeft aangeschreven, die tevens als getuige gehoord zou kunnen worden, de heer M.

2.8 Op 10 juni 2014 heeft de rechtbank een beslissing genomen als bedoeld in artikel 8.29 derde lid van de Algemene Wet Bestuursrecht en vastgesteld dat uit de overige ongeschoonde stukken niet blijkt dat andere ambtenaren dan de heren A., K. en IJ. contact hebben gehad met de tipgever.

2.9 Op 1 juli 2014 hebben de getuigenverhoren van de heren A., K. en IJ. plaatsgevonden in aanwezigheid van klager en verweerster.

2.10 Bij brief van 18 juli 2014 heeft klager een klacht ingediend bij de deken.

2.11 Bij brief van 19 december 2014 heeft klager een aanvullende klacht ingediend tegen verweerster.

 

3. KLACHT

3.1 Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij:

1. voorafgaand aan het getuigenverhoor contact heeft gehad met een getuige, hetgeen in strijd is met gedragsregel 16, terwijl er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die rechtvaardigen dat verweerster inhoudelijk over het getuigenverhoor met getuigen heeft gesproken. Er is geen sprake van een bijzondere relatie als bedoeld in lid 3 van gedragsregel 16;

2. nagelaten heeft de rechtbank volledig te informeren over potentiële getuigen door slechts drie namen van getuigen te noemen, terwijl zij wist dat ook andere personen contact hebben gehad met de tipgever.

3. zich schuldig gemaakt heeft aan een strafbaar feit doordat zij  getuigen heeft beïnvloed. De getuigen hebben allen verklaard dat zij voorafgaand aan het getuigenverhoor een gesprek hebben gehad met verweerster, terwijl de getuigen steeds naar verweerster keken voordat zij antwoord gaven op een vraag.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerster erkent dat zij contact heeft gehad met getuigen vooraf-gaande aan het verhoor. Deze getuigen fungeerden jarenlang als contactpersoon c.q. aanspreekpunt voor verweerster in zaken die zij voor de Belastingdienst behandelde. De contacten die verweerster met te horen getuigen heeft gehad, zagen op de planning van de verhoren en de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor. Zij heeft op geen enkele wijze met getuigen gesproken over wat zij zouden moeten verklaren of gesproken over de inhoud van de door hen af te leggen verklaringen. Zij heeft de getuigen evenmin geïnstrueerd om zich op hun zwijgrecht te beroepen.

4.2 Verweerster beroept zich op lid 3 van gedragsregel 16 waarin is opgenomen dat het verbod om contact op te nemen met getuigen die opgeroepen worden of waarschijnlijk opgeroepen zullen worden, niet geldt indien het betreft contact met de cliënt of personen in dienst van de eigen cliënt of personen die in een bijzondere relatie staan tot de eigen cliënt. Verweerster wijst er op dat de getuigen allen in dienst waren van haar cliënt, zodat het haar vrij stond om contact met deze personen op te nemen.

4.3 Verweerster heeft gedragsregel 13 niet geschonden noch een strafbaar feit gepleegd, zodat er geen sprake is van enig handelen in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet.

4.4 Verweerster had geen aanleiding om te veronderstellen dat er meer getuigen gehoord moesten worden dan de heren A., K. en IJ. Zij was niet bekend met namen van andere ambtenaren die contact met de tipgever hadden gehad. Op enig moment is nog gedacht aan de heer M. als mogelijke getuige. 

Ook tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2014 heeft verweerster daarom kenbaar gemaakt dat er slechts drie getuigen plus de heer M. gehoord konden worden.

5. BEOORDELING

5.1 Niet betwist is de stelling van verweerster dat de gehoorde getuigen allen in dienst stonden of (in de periode waarop het getuigenverhoor betrekking had) hadden gestaan van haar cliënt, de staat. Dientengevolge stond het verweerster gelet op het in lid 3 van gedragsregel 16 bepaalde vrij contact op te nemen met getuigen vóór het getuigenverhoor. Bovendien is de raad ook overigens niet gebleken dat er sprake is geweest van beïnvloeding van de getuigen en het beïnvloeden van de door hen af te leggen verklaringen.

5.2 De klachtonderdelen 1 en 3 zijn derhalve ongegrond.

5.3. Met betrekking tot klachtonderdeel 2 overweegt de raad dat noch uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerster (opzettelijk) verzuimd heeft om de namen van andere mogelijke getuigen door te geven aan de rechtbank dan wel klager. Het standpunt van klager wordt bovendien niet ondersteund door de beslissing van 10 juni 2014 van de rechtbank dat uit ongeschoonde stukken niet blijkt dat andere ambtenaren dan de door verweerster opgegeven, contact hebben gehad met de tipgever.

5.4 Ook klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, P.S. Kamminga, L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 september 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl