Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:279

Zaaknummer

R.4685/14.269

Inhoudsindicatie

Klacht betreffende bijstand door verweerster aan klager in familierechtelijke kwesties. Verweerster zou een of meer toevoegingen te vroeg hebben aangevraagd, waardoor klager meent een te hoge eigen bijdrage opgelegd te hebben gekregen. Verder klachten over de wijze waarop verweerster bijstand heeft verleend. De voorzitter wijst de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond af. De raad corrigeert voor een deel de door de voorzitter beoordeelde feiten en verklaart het verzet ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 8 december 2014, door de raad ontvangen op 9 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 8 januari 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is op 9 januari 2015 aan klager verzonden.

1.4 Bij brief van 18 januari 2015, door de raad ontvangen op 21 januari 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 juni 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klager heeft zich in 2013 tot het kantoor van verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een aantal familierechtelijke kwesties, waaronder de verlaging van de door klager verschuldigde kinderalimentatie en een omgangsregeling.

2.3 Op 21 augustus 2013 heeft klager een bespreking gehad met een kantoorgenoot van verweerster.

2.4 Op 22 augustus 2013 heeft de kantoorgenoot van verweerster een eerste brief aan de advocaat van klagers voormalige echtgenote gezonden.

2.5 Vanaf begin september 2013 heeft verweerster klager bijgestaan in procedures betreffende de door klager te betalen kinderalimentatie en de omgangsregeling met de kinderen.

2.6 Bij brief van 6 juli 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a. ondanks klagers verzoek pas in 2014 een toevoeging aan te vragen, deze al in 2013 heeft aangevraagd;

b. de berekening van de verschuldigde alimentatie heeft overgelaten aan de rechter, die vervolgens een onjuiste berekening heeft gemaakt;

c. heeft toegezegd klager te helpen bij de incasso van een vordering van klager  jegens het LBIO, maar daar vervolgens hem niet in heeft bijgestaan, ondanks zijn vele verzoeken daartoe;

d. niet reageert op de door klagers maatschappelijk werkster en door klager zelf verzonden e-mails en brieven.

3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klager stelt dat er veel fouten zijn gemaakt.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad merkt op dat bij de behandeling van het verzet is gebleken dat klachtonderdeel c betrekking heeft op werkzaamheden van verweerster in verband met een vordering van klager op het LBIO en dat er geen sprake was van een incasso van het LBIO jegens klager. Verweerster heeft hieromtrent verklaard dat zij bij haar verweer tegen de klacht is uitgegaan van de juiste feiten. Een en ander doet naar het oordeel van de raad niet af aan de beoordeling van dit klachtonderdeel door de voorzitter, daar de raad het oordeel van de voorzitter, inhoudende dat verweerster wel werkzaamheden heeft verricht en dat zij onbetwist heeft gesteld dat klager niet inhoudelijk heeft gereageerd op de door haar gestelde vragen, onderschrijft.

5.3 Met inachtneming van het voorgaande verenigt de raad zich met de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt dit oordeel tot het zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is. 

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline

- verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam]

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.