Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:136

Zaaknummer

18-321/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over privégedragingen van een advocaat kennelijk ongegrond. Onvoldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  14 juni 2018

in de zaak 18-321/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 26 april 2018 met kenmerk 4017-75952, door de raad ontvangen op 30 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers zijn de ouders en mentoren van M.

1.2 Verweerder is tijdens een bespreking met een cliënt van hem op 18 oktober 2017 in contact gekomen met M. Verweerder heeft M toen gevraagd of zij zijn dochter van negen bijles wilde geven. Verweerder heeft met M afgesproken dat hij op 19 oktober 2017 met zijn dochter bij haar langs zou komen. Verweerder heeft zijn dochter op 19 oktober 2017 bij M gebracht en zijn dochter daar op 20 oktober 2017 weer opgehaald.

1.3 Bij brief van 5 november 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder. De deken Limburg heeft de klacht op 8 november 2017 doorgestuurd naar de deken Amsterdam.

1.4 Verweerder heeft zich per 15 maart 2018 als advocaat uitgeschreven.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zijn negen jaar oude dochter van 19 oktober 2017 in de ochtend tot en met 20 oktober 2017 in de avond bij M, een rolstoelafhankelijke vrouw, heeft achtergelaten;

b) M ten onrechte als zijn vriendin heeft bestempeld en heeft aangegeven met haar de wereld over te willen reizen om babyflesjes te verkopen omdat hij wilde stoppen als advocaat;

c) zonder toestemming van M op 19 en/of 20 oktober 2017 in alle vertrekken van haar huis is geweest.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op privégedragingen van verweerder. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

4.2 De voorzitter is van oordeel dat de gedragingen die klagers verweerder verwijten geen verband houden met zijn praktijkuitoefening. Het enkele feit dat verweerder met M in contact is gekomen tijdens een bespreking met een cliënt van hem, is onvoldoende om een verband met de praktijkuitoefening aan te nemen.

4.3 Evenmin is sprake van gedragingen van verweerder die absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht in het licht van zijn beroepsuitoefening. Dit betekent dat de door klagers verweten gedragingen van verweerder niet vallen onder het tuchtrecht en dat de klacht reeds gelet hierop kennelijk ongegrond is.

4.4 Aan het voorgaande doet niet af dat bij voormelde gedragingen van verweerder in het kader van zijn rol als vader wel vraagtekens kunnen worden geplaatst. Maar zoals hiervoor overwogen houden deze gedragingen onvoldoende verband met zijn werk als advocaat.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 14 juni 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 14 juni 2018 verzonden.