Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:241
Zaaknummer
L 70 - 2015
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerder de verkeerde procedure heeft opgestart. Procedure is weliswaar bij de verkeerde instantie aanhangig gemaakt en insteek en bewoordingen van aanhoudingsverzoek zijn ongelukkig gekozen, maar hiervan kan verweerder, mede gelet op het feit dat klaagster hierdoor niet in haar belangen is geschaad, geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door betaling van eigen bijdrage te verlangen.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 2 november 2015
in de zaak L70-2015
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 29 april 2015 met kenmerk DOK14-177 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2015. Ter zitting is verweerder, vergezeld van zijn patroon mr. H. verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken d.d. 29 april 2015 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klaagster is in 2011 toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen (hierna: “WSNP”). Op 24 januari 2014 is de WSNP vroegtijdig beëindigd omdat klaagster zonder toestemming van haar bewindvoerder naar Duitsland was verhuisd. Als gevolg van de beëindiging van de WSNP heeft schuldeiser O zich wederom bij klaagster gemeld en op 22 september 2014 beslag gelegd op klaagsters inkomen. Omdat klaagster woonachtig is in Duitsland werd geen beslagvrije voet vastgesteld.
2.2 Klaagster heeft zich voor rechtsbijstand tot verweerder gewend. Op 3 oktober 2014 heeft ten kantore van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Klaagster en verweerder bespraken de mogelijkheid van het starten van een executiegeschil. Verweerder heeft terzake aan klaagster medegedeeld dat in zijn visie het opstarten van een executiegeschil vanwege de geringe kans van slagen niet zinvol zou zijn, waarop klaagster aan verweerder heeft medegedeeld een dergelijke procedure niet te willen opstarten. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om een verzoekschrift in te dienen bij de kantonrechter tot het vaststellen van de beslagvrije voet. Klaagster is hiermee akkoord gegaan. Klaagster en verweerder hebben afgesproken dat verweerder een toevoeging zou aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. In dat verband heeft verweerder klaagster verzocht om de minimale eigen bijdrage van € 196,-- te voldoen, waarna hij een aanvang zou maken met zijn werkzaamheden. Klaagster, althans haar partner die bij de bespreking aanwezig was, heeft het bedrag van € 196,-- ter plekke contant voldaan.
2.3 Verweerder heeft de opdracht van klaagster tot het indienen van een verzoek tot het vaststellen van de beslagvrije voet schriftelijk aan klaagster bevestigd op 7 oktober 2014. Eveneens op 7 oktober 2014 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Diezelfde dag heeft verweerder namens klaagster een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Limburg, kamer voor kantonzaken, locatie Roermond. Verweerder heeft de kantonrechter verzocht om bij beschikking de beslagvrije voet vast te stellen op € 1.479,42 per maand. Verweerder heeft de kantonrechter verzocht om de mondelinge behandeling van het verzoek zo spoedig mogelijk te bepalen.
2.4 Op 13 oktober 2014 heeft de griffie verweerder bericht dat de mondelinge behandeling op 11 december 2014 zou plaatsvinden. Verweerder heeft klaagster niet op de hoogte gesteld van de zittingsdatum. Bij faxbericht d.d. 15 oktober 2014 heeft verweerder de wederpartij bericht dat hij op 11 december 2014 verhinderd was wegens cursusverplichtingen en dat hij zich genoodzaakt zag om de kantonrechter te vragen om een andere datum te vragen voor de mondelinge behandeling. In dat verband heeft verweerder de wederpartij verzocht om de verhinderdata voor de komende drie maanden aan hem te doen toekomen. De wederpartij heeft verweerder op 27 oktober 2014 op de hoogte gebracht van zijn verhinderdata.
2.5 Bij e-mailbericht d.d. 27 oktober 2014 heeft mr. V verweerder bericht dat klaagster haar had verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen van verweerder. Mr. V heeft met O een minnelijke regeling getroffen, waarbij een beslagvrije voet werd overeengekomen.
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: hij:
1. de verkeerde procedure is begonnen; verweerder had een kort geding moeten entameren vanwege nijpend loonbeslag;
2. de procedure bij de verkeerde rechtbank aanhangig heeft gemaakt;
3. klaagster niet in kennis heeft gesteld van de zittingsdatum;
4. heeft gezorgd voor verplaatsing van zittingsdatum vanwege zijn cursusverplichtingen;
5. heeft verzocht om betaling vooraf van de eigen bijdrage, terwijl beslag was gelegd op klaagsters inkomen.
4 VERWEER
4.1 Klachtonderdeel 1
Verweerder heeft de juiste procedure opgestart. Indien een schuldenaar in het buitenland woonachtig is en er derhalve geen beslagvrije voet wordt vastgesteld, dient ex artikel 475e Rv een verzoekschrift te worden ingediend tot het vaststellen van een beslagvrije voet. De mogelijkheid tot het starten van een executiegeschil en de daaraan verbonden risico’s zijn besproken met klaagster, waarop klaagster uitdrukkelijk heeft aangegeven een dergelijke procedure niet te willen starten. Klaagster heeft verweerder de opdracht gegeven tot het indienen van een verzoek tot het vaststellen van de beslagvrije voet, welke opdracht op 7 oktober 2014 schriftelijk door verweerder aan klaagster is bevestigd.
4.2 Klachtonderdeel 2
Nu partijen een minnelijke regeling hebben getroffen heeft de kantonrechter geen beslissing hoeven te nemen over de bevoegdheid van de kantonrechter. Omdat verweerder ten tijde van het opstellen van het verzoekschrift nog niet over het beslagexploit beschikte, hij enkel beschikte over de brief van het UWV waaruit bleek dat het beslag was gelegd door een deurwaarderskantoor te S., en klaagster voor haar verhuizing naar Duitsland woonachtig was geweest in E., vermoedde verweerder dat de rechtbank te Roermond bevoegd was. Pas later bleek uit het beslagexploit dat beslag was gelegd onder het UWV te Amsterdam.
4.3 Klachtonderdeel 3
Verweerder heeft klaagster niet direct van de zittingsdatum op de hoogte gesteld omdat hij haar niet ongerust wilde maken over het feit dat de zitting eerst op 11 december 2014 zou plaatsvinden. Verweerder heeft wel direct actie ondernomen teneinde de zitting op een eerdere dag te laten plaatsvinden. In dat verband heeft verweerder de verhinderdata van de wederpartij opgevraagd, welke hij echter eerst op 27 oktober 2014 ontving. Diezelfde dag ontving verweerder van de opvolgend advocaat van klaagster het bericht dat zij de behandeling van de zaak zou overnemen. Verweerder heeft dus niets meer met de verhinderdata kunnen doen.
4.4 Klachtonderdeel 4
Verweerder was inderdaad op 11 december 2014 verhinderd wegens een cursus. Anders dan klaagster suggereert was verweerder niet voornemens om de rechtbank te verzoeken om een latere datum te bepalen. Verweerder wilde gelet op de spoedeisendheid van de zaak juist bewerkstelligen dat de mondelinge behandeling eerder zou plaatsvinden.
4.5 Klachtonderdeel 5
Het is juist dat verweerder klaagster heeft verzocht om de eigen bijdrage te voldoen. Het kantoorbeleid is dat de minimale eigen bijdrage dient te zijn voldaan voordat de werkzaamheden worden gestart. Dit is met klaagster besproken op 3 oktober 2014 en klaagster had hiermee geen probleem. Op het kantoorbeleid zijn natuurlijk uitzonderingen mogelijk, maar dat was in casu niet nodig. Klaagster, althans haar partner die bij de bespreking aanwezig was, heeft het bedrag van € 196,-- ter plekke contant voldaan.
5 BEOORDELING
5.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
5.2 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.3 Klachtonderdeel 1
De raad is van oordeel dat verweerder gezien het bepaalde in artikel 475e Rv de juiste procedure heeft gestart. Klaagster heeft ook niet weersproken de stelling van verweerder, dat hij haar heeft geadviseerd over de mogelijkheid tot het starten van een executiegeschil en de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek ex artikel 475e Rv en dat zij vervolgens aan verweerder de opdracht heeft verstrekt tot het indienen van een verzoek ex artikel 475e Rv. De lezing van verweerder wordt ook bevestigd door de inhoud van de opdrachtbevestiging d.d. 7 oktober 2015. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel 2
Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat achteraf is gebleken dat de verzoekschriftprocedure niet bij de rechtbank Limburg, locatie Roermond, maar bij de rechtbank Amsterdam aanhangig had moeten gemaakt. Hiervan kan verweerder naar het oordeel van de raad evenwel geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij ten tijde van het opstellen nog niet beschikte over het beslagexploit. Klaagster beschikte op dat moment evenmin over het beslagexploit. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak kon het beslagexploit ook niet worden afgewacht. Nu klaagster en haar wederpartij een minnelijke regeling hebben getroffen is het niet tot een behandeling van het verzoekschrift gekomen en heeft de forumkeuze in klaagsters zaak geen enkele rol gespeeld. Klaagster is dan ook niet in haar belang geschaad. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
5.5 Klachtonderdelen 3 en 4
Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 3 en 4 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Verweerder heeft erkend dat hij klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 11 december 2014. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat hij klaagster niet onnodig ongerust wilde maken over het feit dat de mondelinge behandeling nog zo lang op zich zou laten wachten. Verweerder heeft in zijn brief aan de wederpartij d.d. 15 oktober 2014 vermeld dat hij op 11 december 2014 was verhinderd wegens cursusverplichtingen zodat hij de kantonrechter zou verzoeken om een andere datum te bepalen. In diezelfde brief heeft verweerder de wederpartij verzocht om hem de verhinderdata over de komende drie maanden te doen toekomen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder aldus de indruk gewekt dat van enige spoedeisendheid geen sprake (meer) was. De insteek en formulering zijn naar het oordeel van de raad dan ook ongelukkig gekozen. Mede gelet op het feit dat klaagster hierdoor niet in haar belangen is geschaad, is het handelen van verweerder naar het oordeel van de raad echter niet van dien aard dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad zal de klachtonderdelen 3 en 4 dan ook ongegrond verklaren.
5.6 Klachtonderdeel 5
Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het kantoorbeleid van zijn kantoor inhoudt dat de minimale eigen bijdrage dient te zijn voldaan voordat de werkzaamheden worden gestart. Zeker nu verweerder heeft gesteld dat van dit beleid wordt afgeweken indien termijnen moeten worden gesauveerd of indien de financiële situatie van de cliënt daartoe aanleiding geeft is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door dit kantoorbeleid voor te houden aan klaagster. Kennelijk plaatste dit kantoorbeleid klaagster ook niet voor problemen, nu zij, althans haar partner, de eigen bijdrage ter plekke contant heeft voldaan. Voor verweerder was er derhalve geen aanleiding om te veronderstellen dat van het kantoorbeleid moest worden afgeweken. De raad is van oordeel dat verweerder van zijn handelwijze geen enkel tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden , bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2015
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door
- klaagster
- de deken van de orde van advocaten te Limburg
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl