Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:239
Zaaknummer
L 58 - 2015
Inhoudsindicatie
Voorzitter heeft terecht overwogen dat de betekening van een vonnis, waarbij executiemaatregelen worden aangezegd indien betaling uitblijft, niet kan worden gekwalificeerd als het nemen van verhaal als bedoeld in artikel 4:185 lid 1 BW. Door in het exploot een betalingstermijn van twee dagen op te (laten) nemen heeft verweerder de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid naar het oordeel van de raad niet overschreden.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 2 november 2015
in de zaak L58- 2015
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 mei 2015 op de klacht van:
klaagster
gemachtigde:
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 13 april 2015 met kenmerk DOK 14-194, door de raad ontvangen op 14 april 2015 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De voorzitter van de raad heeft de klacht bij beslissing van 12 mei 2015 als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze beslissing is op 18 mei 2015 verzonden aan klaagster en verweerder.
1.3 Bij brief d.d. 21 mei 2015, op 22 mei 2015 door de raad ontvangen, heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2015 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 21 mei 2015;
- het faxbericht van de gemachtigde van klaagster d.d. 18 juni 2015, waarin zij aangeeft dat klaagster en haar gemachtigde niet ter zitting zullen verschijnen .
2 FEITEN en klacht
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
2.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
hij de deurwaarder een exploit heeft laten uitbrengen, inhoudende een bevel tot betaling en aanzegging tot beslaglegging op zaken van de heer Y, terwijl het bepaalde in artikel 4:185 lid 1 BW dit verbiedt en verweerder wist dat klaagster een beroep had gedaan op deze bepaling.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in:
De voorzittersbeslissing is niet binnen 30 dagen gegeven; immers op 27 februari 2015 heeft klaagster te kennen gegeven dat de klacht aan de raad van discipline moest worden voorgelegd. Anders dan de voorzitter stelt is het betekenen van een vonnis wel een daad van executie. De aangezegde betalingstermijn van twee dagen was voorts te kort, waardoor klaagster onnodig schrik is aangejaagd.
4 BEOORDELING
4.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
4.2 Ter zake de stelling van klaagster dat de voorzittersbeslissing niet binnen 30 dagen is gegeven, omdat klaagster op 27 februari 2015 aan de deken te kennen heeft gegeven dat de klacht aan de raad van discipline moest worden voorgelegd, overweegt de raad als volgt. Artikel 46g lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de voorzitter van de raad van discipline kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten, alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, binnen dertig dagen nadat zij ter kennis van de raad zijn gebracht, bij met redenen omklede beslissing schriftelijk kan afwijzen. Hieruit volgt dat, anders dan klaagster stelt, de in artikel 46g lid 1 Advocatenwet vermelde termijn niet aanvangt op het moment dat aan de deken wordt kenbaar gemaakt dat de klacht moet worden doorgeleid aan de raad, maar op het moment dat de klacht ter kennis van de raad is gebracht.
4.3 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat de deken de klacht bij brief d.d. 13 april 2015 heeft doorgeleid aan de raad, welke brief op 14 april 2015 door de griffie van de raad werd ontvangen. Vervolgens heeft de voorzitter op 12 mei 2015 een beslissing gegeven op de voet van artikel 46g Advocatenwet.
4.4 De raad stelt derhalve vast dat de in artikel 46g lid 1 Advocatenwet bepaalde termijn van 30 dagen - aan overschrijding van welke termijn de Advocatenwet overigens geen sanctie heeft verbonden – anders dan klaagster stelt, niet is overschreden.
4.5 Klaagster heeft voorts gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de strekking van het bepaalde in artikel 4:185 lid 1 BW, nu het betekenen van een vonnis wel als een daad van executie kwalificeert, terwijl voorts de aangezegde betalingstermijn van twee dagen te kort was, waardoor klaagster onnodig schrik is aangejaagd. De raad overweegt ter zake als volgt.
4.6 Artikel 4:185 lid 1 BW bepaalt dat gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater op goederen van een nalatenschap die niet door alle erfgenamen zuiver is aanvaard, geen verhaal kan worden genomen, tenzij de schuldeiser hiertoe ook in geval van faillissement van de erflater had kunnen overgaan. De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat de betekening van een vonnis, waarbij executiemaatregelen worden aangezegd indien betaling uitblijft, niet kan worden gekwalificeerd als het nemen van verhaal als bedoeld in artikel 4:185 lid 1 BW.
4.7 Met de voorzitter is de raad van oordeel dat het verweerder, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, vrij stond om in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten het bij voorraad verklaarde vonnis d.d. 29 oktober 2014 te doen betekenen. Door in het exploit een betalingstermijn van twee dagen op te (laten) nemen heeft verweerder de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid naar het oordeel van de raad niet overschreden.
4.8 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
en per email aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.