Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:238

Zaaknummer

L 69 - 2015

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerster bij de aanpak van de zaak de verkeerde insteek heeft gekozen, noch dat zij niet alle relevante argumenten naar voren heeft gebracht. Niet gebleken dat zij klaagsters opvolgend advocaat onvoldoende heeft geïnformeerd, noch dat zij de aansprakelijkheidsclaim van klaagster niet behoorlijk heeft afgewikkeld

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

Beslissing van 2 november 2015

in de zaak L69-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

                                  

 

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerster

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 29 april 2015 met kenmerk DOK14-145 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2015. Ter zitting is klaagster verschenen . Verweerster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 29 april 2015 met bijlagen.

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

1.1      Verweerster heeft klaagster van 2011 tot 4 juli 2012 bijgestaan in een zaak waarin klaagster werd geconfronteerd met diverse boetes die aan haar waren opgelegd vanwege het feit dat een scooter op haar naam stond, welke scooter niet verzekerd was en in het bezit was van haar ex-vriend, de heer J., die de boetes had veroorzaakt. De heer J. is bij vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 9 juni 2010 veroordeeld wegens mishandeling van klaagster in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 8 december 2008.

1.2      Verweerster heeft de heer J. op 2 september 2011 aangeschreven en aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster lijdt vanwege het feit dat hij de scooter niet had verzekerd. Voorts heeft verweerster de heer J. verzocht om ofwel zijn medewerking te verlenen aan het op zijn naam stellen van de scooter, ofwel de scooter aan klaagster af te geven. Bij brief d.d. 29 september 2011 heeft de advocaat van de heer J. verweerster bericht dat de heer J. de scooter niet in zijn bezit had en dat hij evenmin houder was van de scooter. De heer J. heeft aansprakelijkheid afgewezen.

1.3      Verweerster heeft klaagster vervolgens geadviseerd om een brief te sturen aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) met het verzoek de scooter uit de kentekenregistratie te halen, dan wel over te gaan tot beëindiging van klaagsters aansprakelijkheid. Verweerster heeft een brief opgesteld, welke op 11 november door klaagster aan de RDW is verzonden. In de brief heeft klaagster de RDW verzocht om de tenaamstelling te wijzigen en daarmee klaagsters aansprakelijkheid te beëindigen.

1.4      Bij beschikking d.d. 1 december 2011 heeft de RDW klaagsters verzoek afgewezen. Bij brief d.d. 10 januari 2012 heeft verweerster tegen de afwijzende beschikking een bezwaarschrift ingediend bij de RDW. In het bezwaarschrift heeft verweerster naar voren gebracht dat klaagster tot december 2009 een affectieve relatie had gehad met de heer J., dat tijdens die relatie een scooter op naam is gesteld van klaagster, terwijl de scooter feitelijk werd gebruikt en gehouden door de heer J., die de scooter ook na beëindiging van de relatie heeft gehouden. Voorts heeft verweerster naar voren gebracht dat de heer J. betwist dat de scooter in zijn bezit is en dat hij geen medewerking verleent aan wijziging van de tenaamstelling. Verweerster heeft de RDW verzocht om vervallenverklaring van de tenaamstelling en beëindiging van klaagsters aansprakelijkheid.

1.5      De RDW heeft het bezwaar op 16 mei 2012 ongegrond verklaard. Bij brief d.d. 8 juni 2012 heeft verweerster (nogmaals) verzocht om het kentekenbewijs ongeldig te verklaren. Op 26 juni 2012 heeft verweerster bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, beroep ingesteld tegen de beschikking van de RDW d.d. 16 mei 2012.

1.6      Verweerster heeft het CJIB bij brief d.d. 14 juni 2012 verzocht om met klaagster een betalingsregeling te treffen ter zake de aan haar gerichte boetebeschikkingen.

1.7      Op 4 juli 2012 heeft mr. B op verzoek van klaagster de behandeling van de zaak van verweerster overgenomen. Bij brief d.d. 10 juli 2012 heeft mr. B aan de RDW medegedeeld dat klaagster gedurende de relatie met de heer J. werd mishandeld en dat de heer J. voor die mishandeling onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld. Mr. B. heeft aan de RDW medegedeeld welke acties door en namens klaagster werden ondernomen en heeft de met de RDW gemaakte afspraak, dat intern zou worden nagegaan op welke wijze het probleem zou kunnen worden opgelost, bevestigd. Indien en voor zover nodig heeft mr. B tevens het verzoek gedaan tot schorsing van het kenteken.

1.8      In de week van 20 juli 2012 heeft verweerster van klaagster een brief ontvangen. In deze brief heeft klaagster verweerster bedankt voor haar werkzaamheden.  

1.9      Bij brief d.d. 29 augustus 2012 heeft de RDW aan mr. B. medegedeeld dat de RDW de tenaamstelling per 29 augustus 2012 heeft laten vervallen.

 

2          klacht

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.         klaagster onvoldoende heeft geholpen om van de RDW kentekenregistratie van een scooter af te komen en klaagsters voormalige vriend J aan te spreken;

2.         klaagsters opvolgend advocaat mr. B onvoldoende heeft geïnformeerd;

3.         weigert haar aansprakelijkstelling behoorlijk af te wikkelen.

 

2.2      Toelichting

Verweerster had bij de RDW naar voren moeten brengen dat klaagster door de heer J. was mishandeld en dat de scooter onder dwang op klaagsters naam was gesteld. Verweerster was van de strafzaak tegen de heer J. en de mishandeling op de hoogte. Verweerster heeft in haar verzoeken aan de RDW niet de juiste insteek gekozen. Voorts heeft verweerster niet doorgepakt door hem niet in een gerechtelijke procedure te betrekken in het kader van een schadevergoeding.

 

 

3          VERWEER

3.1      Klachtonderdeel 1

Verweerster heeft de zaak op de juiste wijze aangepakt. De inhoud van de brief d.d. 11 november 2011 was conform hetgeen verweerster op dat moment bekend was. Klaagster was met de inhoud van de brief akkoord en heeft deze ondertekend en verzonden. Klaagster heeft verweerster nooit verteld dat zij door de heer J. is gedwongen om de scooter op haar naam te laten stellen. Pas later heeft klaagster verweerster verteld over de mishandeling. Voor verweerster heeft er nimmer een relatie bestaan tussen de mishandeling en het feit dat de scooter op klaagsters naam stond. Verweerster betwist dat klaagster haar hetzelfde heeft verteld als aan mr. B. Mr. B. heeft op dezelfde voet doorgeprocedeerd richting de RDW. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om de heer J. niet civielrechtelijk aan te pakken omdat zij bewijsproblemen voorzag. Klaagster was niet eenduidig in haar wensen ten aanzien van de vraag of zij de heer J. aansprakelijk wilde stellen. Verweerster heeft bij de deurwaarder geïnformeerd naar de verhaalsmogelijkheden op de heer J., maar deze bleken nihil, op grond waarvan klaagster heeft afgezien van het leggen van beslag.

3.2                  Klachtonderdeel 2

Verweerster heeft alle stukken en toevoegingen in juli 2012 afgegeven aan mr. B.

3.3      Klachtonderdeel 3

Verweerster heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

 

4          BEOORDELING

4.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

              4.2     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

4.3    Klachtonderdeel 1

Klaagster heeft gesteld dat zij verweerster bij aanvang heeft verteld dat zij door de heer J. is mishandeld en dat de scooter onder dwang op haar naam was gesteld. Verweerster heeft deze stelling van klaagster uitdrukkelijk betwist. Verweerster heeft betoogd dat zij ten tijde van het verzenden van de brief aan de RDW niet op de hoogte was van de mishandeling, dat zij pas later van de mishandeling op de hoogte is geraakt en dat er voor verweerster nimmer een relatie heeft bestaan tussen de mishandeling en het feit dat de scooter op klaagsters naam stond.

4.4     Nu de lezingen van partijen uiteen lopen kan de raad niet vaststellen welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. Wel staat vast dat de door verweerster concipieerde brief d.d. 11 november 2011 door klaagster voor akkoord is getekend en door klaagster aan de heer J. is verzonden en dat in deze brief niet wordt gesproken over de mishandeling en/of dwang. De raad is van oordeel dat deze brief een indicatie is voor de juistheid van verweersters stelling, dat klaagster haar op dat moment (nog) niet had verteld over de mishandeling en/of dwang. De raad is derhalve van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster niet alle door klaagster aangereikte relevante feiten heeft aangevoerd.

4.5     Klaagster verwijt verweerster voorts dat verweerster is tekort geschoten omdat zij de heer J. niet in een civielrechtelijke procedure heeft betrokken. Verweerster heeft in dit verband gesteld dat zij klaagster heeft gewezen op de bewijsproblemen die zij voorzag en dat zij bij de deurwaarder heeft geïnformeerd naar de verhaalsmogelijkheden, die nihil bleken te zijn, waarna klaagster heeft afgezien van dergelijke acties. Dit is niet door klaagster weersproken. De raad is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster op dit punt jegens klaagster is tekort geschoten. 

4.6     Voor wat betreft de door verweerster gekozen insteek in de correspondentie en het aan de RDW gerichte bezwaarschrift overweegt de raad het volgende. Nadat de RDW bij brief d.d. 11 november 2011 is verzocht om de tenaamstelling te wijzigen en de RDW dit verzoek bij beschikking d.d. 1 december 2011 had afgewezen, heeft verweerster de RDW in haar bezwaarschrift d.d. 10 januari 2012 verzocht om vervallenverklaring van de tenaamstelling. Nadat aanvankelijk door de RDW negatief werd beslist heeft de RDW, zo blijkt uit de aan de raad overgelegde stukken, bij brief d.d. 29 augustus 2012 aan mr. B. medegedeeld dat de RDW de tenaamstelling alsnog met ingang van 29 augustus 2012 heeft laten vervallen. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster bij de behandeling van klaagsters zaak niet de juiste insteek heeft gekozen. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.

4.7    Klachtonderdeel 2

Verweerster heeft betwist dat zij klaagsters opvolgend advocaat mr. B onvoldoende heeft geïnformeerd. In dit verband heeft verweerster gesteld dat zij de stukken en de toevoegingen in juli 2012 aan mr. B heeft overgedragen, hetgeen niet door klaagster is weersproken. Naar het oordeel van de raad is derhalve niet gebleken dat verweerster mr. B. onvoldoende heeft geïnformeerd. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

4.8    Klachtonderdeel 3

Verweerster heeft gesteld dat zij klaagsters aansprakelijkstelling heeft doorgeleid aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering, hetgeen niet door klaagster is weersproken. Indien een advocaat aansprakelijk wordt gesteld vanwege een (vermeende) beroepsfout, dient de advocaat de aansprakelijkstelling in beginsel zo spoedig mogelijk door te geleiden aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, hetgeen verweerster ook heeft gedaan. De raad is derhalve van oordeel dat niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerster. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden , bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015 .

 

 

griffier                                                                        voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2015

verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-           klaagster

-        de deken van de orde van advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl