Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:237

Zaaknummer

L 65 - 2015

Inhoudsindicatie

Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen opdrachtbevestiging te sturen en klager niet te wijzen op risico dat toevoegingsaanvraag zou worden afgewezen en wat daarvan de financiële consequenties zouden zijn. Niet gebleken van excessief declareren, noch dat verweerder heeft geweigerd dossier af te geven.

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond, enkele waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van 2 november 2015

in de zaak L65-2015

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

                                  

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 20 april 2015 met kenmerk DOK14-164 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2015. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 20 april 2015 met bijlagen.

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager is in het verleden door diverse advocaten van het kantoor waar verweerder werkzaam is bijgestaan in diverse kwesties, veelal op toevoegingsbasis. Op 23 augustus 2013 is klager door het Juridisch Loket doorverwezen naar verweerder. Bij e-mailbericht d.d. 23 augustus 2013 heeft klager onder meer aan verweerder geschreven: “I would like please to ask you to call her en begin the case against Gemeente [S], because they refuse to give me “voorschot”. Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft  klager voorts de gegevens, waaronder het BSN-nummer van zijn echtgenote en zoon, aan verweerder medegedeeld. Verweerder heeft op 23 augustus 2013 een toevoegingsaanvraag ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand.

2.2      Bij brief d.d. 23 augustus 2013 heeft verweerder de gemeente S verzocht om een voorschot op de WWB-uitkering toe te kennen. Voorts heeft verweerder de gemeente S in gebreke gesteld wegens overschrijding van de beslistermijn. Bij brief d.d. 28 augustus 2013 heeft verweerder de gemeente S medegedeeld dat hij, indien hij die dag geen reactie zou ontvangen, voor het einde van de week een procedure ex artikel 81 WWB zou entameren bij de Gouverneur van de provincie Limburg. Bij brief d.d. 27 augustus 2013 heeft de gemeente S verweerder bericht dat hij de gemeente te vroeg in gebreke heeft gesteld aangezien de beslistermijn pas op 5 september 2013 zou verstrijken.

2.3      Bij e-mailbericht d.d. 30 augustus 2013 heeft klager verweerder desgevraagd bericht dat hij ermee akkoord was dat verweerder een verzoek bij de Gouverneur van de provincie Limburg zou indienen. Bij brief d.d. 30 augustus 2013 heeft verweerder de Gouverneur van de provincie Limburg verzocht om klager ex artikel 81 WWB in aanmerking te brengen voor onverwijlde bijstand. Op 3 september 2013 werd door de gemeente S een voorschot op de WWB-uitkering toegekend van € 985,--. Bij brief d.d. 4 september 2013 heeft verweerder het bij de Gouverneur van de provincie Limburg ingediende verzoek ingetrokken. Bij brief d.d. 5 september 2013 heeft de gemeente S aan klager medegedeeld dat de WWB-aanvraag met ingang van 5 augustus 2013 werd toegewezen. Bij brief d.d. 10 september 2013 heeft verweerder de gemeente S verzocht om de WWB-aanvraag van klager met voorrang te behandelen. Bij brief d.d. 17 september 2013 heeft verweerder de gemeente S verzocht om ontheffing c.q. vrijstelling van de arbeidsverplichting ex art. 9 WWB.

2.4      Bij beslissing d.d. 24 september 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegingsaanvraag afgewezen omdat naar het oordeel van de Raad de zaak een belang betrof waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling. Bij brief d.d. 25 september 2013 heeft verweerder klager over de afwijzende beslissing van de Raad geïnformeerd. Verweerder heeft klager tevens bericht dat hij, indien een door klager in te dienen bezwaarschrift niet alsnog tot toewijzing zou leiden, zijn werkzaamheden bij klager in rekening zou moeten brengen op basis van een nog nader te bepalen uurtarief. Bij brief d.d. 24 oktober 2013 heeft verweerder aan klager gevraagd of hij een bezwaarschrift had ingediend en heeft hij klager medegedeeld dat indien zulks niet het geval was, hij zijn werkzaamheden op basis van een uurtarief van € 175,-- exclusief BTW en 10% kantoorkosten bij klager in rekening zou brengen.

2.5      Klager heeft zelf tegen de afwijzende beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand bezwaar gemaakt. De Raad voor Rechtsbijstand heeft dit bezwaar op 20 december 2013 ongegrond verklaard. Klager heeft tegen de afwijzende beschikking beroep ingesteld.

2.6      Bij brieven d.d. 8 januari 2014 en 12 februari 2014 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat, indien het bezwaar ongegrond zou worden verklaard, verweerder zijn werkzaamheden op basis van een uurtarief van € 175,-- (en met ingang van 1 januari 2014 verhoogd naar € 180,--) exclusief BTW en 10% kantoorkosten bij klager in rekening zou brengen.

2.7      Op 9 mei 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant het door klager tegen de afwijzende beschikking van de Raad voor Rechtsbijstand ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Op 18 juni 2014 heeft klager hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2.8      Bij brief d.d. 14 juli 2014 heeft verweerder klager bericht dat hij van klager had begrepen dat klager bij de rechtbank in beroep was gegaan tegen de afwijzende beschikking van de Raad voor Rechtsbijstand, maar dat hij vervolgens niet meer van klager had mogen vernemen, zodat hij ervan uitging dat geen toevoeging meer zou worden verleend. Bij zijn brief heeft verweerder een declaratie, voorzien van een urenspecificatie, gevoegd ten bedrage van € 1.601,52 inclusief BTW en kantoorkosten ter zake van de door hem in de periode van 23 augustus 2013 tot en met 10 juli 2014 verrichte werkzaamheden.

2.9      Bij e-mailbericht d.d. 22 juli 2014 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat, nu het door klager bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingestelde hoger beroep enkel zou zien op de niet-ontvankelijkheidskwestie, het hoger beroep niet zou kunnen leiden tot het alsnog verlenen van een toevoeging. Verweerder heeft klager verzocht om de declaratie zo spoedig mogelijk te voldoen. Bij brief d.d. 8 augustus 2014 heeft verweerder klager een betalingsherinnering gestuurd. Bij e-mailbericht d.d. 13 augustus 2013 heeft klager verweerder verzocht om hem een nieuwe declaratie toe te sturen die enkel zou zien op de van 23 augustus tot en met 17 september 2013 verrichte werkzaamheden. Klager heeft verweerder voorts gevraagd of die nieuwe declaratie in termijnen zou kunnen worden betaald. Bij e-mailbericht d.d. 25 augustus 2014 heeft verweerder klager medegedeeld dat hij geen enkele aanleiding zag om de declaratie te matigen. Bij e-mailbericht d.d. 25 augustus 2014 heeft klager zijn verzoek d.d. 13 augustus 2014 herhaald. Bij e-mailbericht d.d. 29 augustus 2014 heeft klager aan verweerder voorgesteld om met ingang van 15 september 2014 maandelijks een bedrag van € 100,-- te betalen. Bij e-mailbericht d.d. 22 september 2014 heeft klager verweerder bericht dat hij niet akkoord was met de bij de declaratie behorende urenspecificatie. Klager heeft verweerder verzocht om de zaak ter begroting voor te leggen aan de Raad van Toezicht. Bij e-mailbericht d.d. 22 september 2014 heeft verweerder klager medegedeeld dat de zaak zich niet leende voor begroting nu het een bestuursrechtelijke kwestie betreft.

2.10    Bij brief d.d. 24 oktober 214 heeft mr. P verweerder verzocht om de zaak ter begroting voor te leggen aan de Raad van Toezicht, hetgeen verweerder niet heeft gedaan. 

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:  

1.         klager een factuur heeft gestuurd, terwijl klager nooit een opdrachtbevestiging heeft ontvangen;

2.         een toevoeging heeft aangevraagd (en niet gekregen), terwijl klager nog geen opdracht had gegeven;

3.         klager een factuur heeft gestuurd die kostenposten bevat die niet kloppen;

4.         een te hoog tarief heeft gehanteerd;

5.         weigert het dossier af te geven aan de opvolgend raadsman van klager.

 

4          VERWEER

4.1      Klachtonderdelen 1 en 2

Klager had vanwege de financiële noodsituatie waarin hij verkeerde alle belang bij een spoedige beslissing op de aanvraag om een WWB-uitkering alsmede het verzochte voorschot op die uitkering. Op 23 augustus 2013 heeft klager verweerder uitdrukkelijk de opdracht gegeven om de zaak in behandeling te nemen. Eveneens op 23 augustus 2013 heeft klager verweerder per e-mail de voor de toevoegingsaanvraag benodigde persoonsgegevens doen toekomen, waarna verweerder diezelfde dag de toevoeging heeft aangevraagd en een aanvang heeft gemaakt met zijn werkzaamheden. Het is juist dat geen schriftelijke opdrachtbevestiging is verzonden, het is telefonisch gegaan. Dat neemt echter niet weg dat verweerder op basis van de uitdrukkelijke opdracht van klager d.d. 23 augustus 2013 aan de slag is gegaan.

4.2                  Klachtonderdelen 3 en 4

De toevoegingsaanvraag werd – ten onrechte – afgewezen. Klager heeft zelf tegen de afwijzende beslissing een bezwaarschrift ingediend. Op 25 september 2013, 24 oktober 2013 en 8 januari 2014 heeft verweerder klager schriftelijk medegedeeld dat indien een toevoeging zou uitblijven, hij zijn werkzaamheden op basis van een uurtarief van € 175,-- (exclusief BTW en 10% kantoorkosten) bij klager in rekening zou brengen. Deze brieven zijn zonder protest door klager behouden. De declaratie die verweerder op 14 juli 2014 aan klager heeft toegestuurd is eveneens zonder protest door klager behouden. De declaratie is voorzien van een correcte urenspecificatie.

4.3      Verweerder betwist dat klager hem op 17 september 2013 heeft verzocht om met de zaak te stoppen. Dat uitdrukkelijke verzoek heeft klager pas op 13 augustus 2014 gedaan. Klager heeft toegezegd dat hij de werkzaamheden tot 17 september 2013 zou betalen, hetgeen hij niet heeft gedaan.

4.4      Klachtonderdeel 5

Het is verweerder onduidelijk op welk dossier klager doelt. Als klager doelt op het dossier waarin verweerder hem heeft bijgestaan, zij gesteld dat klager reeds beschikt over afschriften van alle correspondentie in dat dossier. Indien klager doelt op het dossier aangaande de omgangskwestie, dan heeft te gelden dat dat dossier in behandeling was van een kantoorgenoot van verweerder.

 

5          BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

              5.2     Klachtonderdelen 1 en 2

Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 1 en 2 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen de advocaat en de cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met zijn cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren (gedragsregel 26). Een advocaat is voorts gehouden zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (gedragsregel 8). De raad is van oordeel dat verweerder deze regels heeft geschonden.

              5.3     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad niet gebleken dat verweerder de financiële consequenties van zijn inschakeling met klager heeft besproken of schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Niet gebleken is dat verweerder aan klager een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, waarin hij de aard en de omvang van de aan hem verstrekte opdracht heeft bevestigd. Evenmin is gebleken dat verweerder klager bij het in behandeling nemen van de zaak heeft gewezen op het risico dat de toevoegingsaanvraag zou worden afgewezen en wat voor klager de financiële consequenties zouden zijn indien dat risico zich zou voltrekken. De raad acht voorstelbaar dat verweerder op basis van de doorverwijzing van het Juridisch Loket de verwachting had dat op de toevoegingsaanvraag positief zou worden beslist, maar dat gegeven ontsloeg hem niet van de verplichting om klager uitdrukkelijk te wijzen op het risico dat de toevoegingsaanvraag zou worden afgewezen en wat daarvan voor klager de financiële consequenties zouden zijn.

              5.4  De raad is van oordeel dat verweerder, door de aard en de omvang van de aan hem verstrekte opdracht niet schriftelijk te bevestigen en klager bij het in behandeling nemen van de zaak niet te wijzen op het risico dat de toevoegingsaanvraag zou worden afgewezen en wat daarvan voor klager de financiële consequenties zouden zijn, de gedragsregels 8 en 26 heeft overtreden en derhalve niet heeft gehandeld zoals het een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn derhalve gegrond.

5.5    Klachtonderdelen 3 en 4

Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 3 en 4 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Klager heeft gesteld dat de door verweerder verzonden declaratie kostenposten bevat die niet kloppen en dat het door verweerder gehanteerde tarief te hoog is. Klager klaagt aldus over de hoogte van verweerders declaratie.

5.6     De raad overweegt dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. De raad is van oordeel dat het tarief noch het aantal gedeclareerde uren in verhouding tot de blijkens het dossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk is. Nu niet bij summiere beschouwing kan worden geconcludeerd dat verweerder zijn declaratie schromelijk heeft overdreven is naar het oordeel van de raad geen sprake van excessief declareren. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn derhalve ongegrond.

5.7    Klachtonderdeel 5

Klager heeft gesteld dat verweerder heeft geweigerd om het dossier af te geven aan de opvolgend raadsman. Voor zover klager doelt op het dossier ter zake de omgangsregeling overweegt de raad dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat dit dossier niet bij hem, maar bij een kantoorgenoot in behandeling was. Indien en voor zover dit dossier ten onrechte niet of niet tijdig aan de opvolgend raadsman is afgegeven kan verweerder daarvan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Voor zover klager doelt op het dossier dat verweerder op 23 augustus 2013 in behandeling heeft genomen overweegt de raad voorts dat uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat zich een opvolgend advocaat bij verweerder heeft gemeld en om overdracht van het dossier heeft verzocht. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.8     De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond zijn en dat de klachtonderdelen 3, 4 en 5 ongegrond zijn.

 

6        MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft de gedragsregels 8 en 26 overtreden en heeft derhalve niet gehandeld zoals het een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt. De raad acht in deze een enkele waarschuwing een passende maatregel.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond en legt er zake aan verweerder op een enkele waarschuwing;

2.    verklaart de klachtonderdelen 3, 4 en 5 ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden , bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015 .

 

 

griffier                                                                        voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2015

verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-          klaagster

-        de deken van de orde van advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl