Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:234

Zaaknummer

15-411/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Bij uitoefening van taak als toezichthouder, waarbij geen derden betrokken waren, geen sprake van gedragingen waardoor vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 28 oktober 2015

in de zaak 15-411/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

                                                                                  

klaagster

 

 

tegen:

 

                                  

 

verweerder

 

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 28 september 2015 met kenmerk K15-043 , door de raad ontvangen op 29 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1         Klaagster was tot 15 december 2014 als advocaat gevestigd in het arrondissement Rotterdam. Vanaf 15 december 2014 is klaagster als advocaat gevestigd in het arrondissement Den Haag.

1.2         Op 12 mei 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van klaagster. Tijdens dit gesprek waren de toenmalige deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam, verweerder, klaagster en de accountant van klaagster aanwezig. De toenmalige deken heeft tijdens dit gesprek op enig moment aan klaagster de vraag gesteld of zij zich een bekwaam advocaat achtte. Klaagster heeft als reactie op deze vraag de toenmalige deken in zijn gezicht uitgelachen.

1.3         Op 30 oktober 2014 is een dekenbezwaar tegen klaagster ingediend. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting van de raad van discipline een opmerking gemaakt over het feit dat klaagster zonder aankondiging haar accountant had meegenomen naar de zitting. Tijdens de zitting is de werkvoorraad van klaagster en haar financiële positie besproken.

1.4         Klaagster heeft in september 2013 de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam aansprakelijk gesteld voor de door toedoen van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam door klaagster geleden schade.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de  Advocatenwet doordat:

1.    verweerder tijdens een gesprek op 12 mei 2014 in zijn hoedanigheid van waarnemend deken niet heeft ingegrepen toen de toenmalige deken zich beledigend uitliet over klaagster;

2.    verweerder voorafgaand aan de zitting van de raad van discipline dd. 20 september 2014 een opmerking heeft gemaakt over het feit dat klaagster zonder aankondiging haar accountant had meegenomen;

3.    verweerder tijdens voormelde zitting van de raad van discipline onjuiste, beledigende en vernederende uitspraken heeft gedaan over de financiële positie en de werkvoorraad van klaagster, en haar houding jegens de raad van discipline;

4.    verweerder ten onrechte heeft doen voorkomen alsof hij openstond voor een schaderegeling, terwijl dit niet het geval  was. 

 

 

3.            VERWEER   

3.1         De vraag van de toenmalige deken paste in de context en de sfeer van het gesprek van 12 mei 2014. Corrigerend optreden, voor zover verweerder dat als waarnemend deken al had kunnen doen, was niet aan de orde.

3.2         Klaagster bedoelt vermoedelijk de zitting van 20 april 2015, tijdens welke zitting het dekenbezwaar dd. 30 oktober 2014 werd behandeld. Verweerder heeft mogelijk de opmerking “zo zonder aankondiging” gemaakt, maar dit is niet klachtwaardig. Het betaamt een behoorlijk advocaat om de raad van discipline en de wederpartij voorafgaand aan de zitting van de raad van discipline te informeren over de identiteit van degene die je meeneemt naar de zitting.

3.3         Het is juist dat verweerder tijdens de zitting heeft medegedeeld dat was overwogen om het faillissement van klaagster aan te vragen. Klaagster was veroordeeld tot betaling van de proceskosten in een procedure tegen de Orde en had nagelaten tot betaling daarvan over te gaan. Pas na beslaglegging op een aan klaagster toebehorende onroerende zaak, is klaagster overgegaan tot betaling van de proceskosten en was een faillissementsaanvraag niet meer aan de orde.

3.4         Klaagster heeft tijdens het kantoorbezoek in mei 2012 zelf gezegd dat zij nog slechts tien dossiers in behandeling had. Hiervan lagen enkele dossiers op het bureau van klaagster. Verweerder betwist dat hij heeft gezegd dat klaagster de raad van discipline vergeleek met een Naziregime.

3.4         Klaagster heeft diverse procedures tegen de Orde van Advocaten en oud-dekens aangespannen. Klaagster vorderde een schadevergoeding van €15 tot €18 miljoen zonder enige onderbouwing. De vordering van klaagster is in eerste aanleg door de rechtbank afgewezen. Verweerder is na zijn aantreden als deken in oktober 2014 in gesprek gegaan met klaagster en heeft haar geadviseerd een deskundige advocaat in te schakelen en de vordering te onderbouwen. Klaagster kon de vorderingen desgevraagd niet onderbouwen, omdat zij zich daarop niet had voorbereid. Omdat klaagster vast hield aan een niet onderbouwde schadevordering van €15 tot €18 miljoen, terwijl de rechtbank de vordering had afgewezen, was geen constructief overleg mogelijk.

 

 

4.           BEOORDELING

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht voor advocaat heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, geldt het advocatentuchtrecht in die zin dat indien die advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem of haar een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

4.3             De klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend deken, tijdens een kantoorbezoek op 12 mei 2014 en in zijn hoedanigheid van deken voorafgaand aan en tijdens een zitting van de raad van discipline. De vraag die ter beoordeling voorligt is of verweerder zich in zijn hoedanigheid van (waarnemend) deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Nu de klacht in alle onderdelen van de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van toezichthouder jegens klaagster als advocaat en hierbij geen derden betrokken zijn geweest, zal hiervan niet snel sprake kunnen zijn.

 

Ad onderdeel 1.

4.4         Voorop staat dat ingevolge het bepaalde in de advocatenwet aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer is opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. In dat kader wordt van de deken pro-actief toezicht verwacht en heeft op 12 mei 2014 een kantoorbezoek bij klaagster  heeft plaatsgevonden.

 

  4.5          Vast staat dat tijdens het kantoorbezoek op 12 mei 2014 door de toenmalige deken de vraag is gesteld of klaagster zich een bekwaam advocaat achtte. De verantwoordelijkheid van deze opmerking komt voor rekening van de toenmalige deken. Verweerder was, nog daargelaten de vraag of daartoe aanleiding bestond, niet gehouden corrigerend op te treden.

 

Ad onderdeel 2.

4.6         Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting bij de raad van discipline een opmerking gemaakt over het feit dat klaagster zonder aankondiging haar accountant had meegenomen. Het moge zo zijn dat deze opmerking klaagster niet welgevallig was, maar niet valt in te zien dat verweerder hierdoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

 

Ad onderdeel 3.

4.7         Ten aanzien van hetgeen verweerder ter zitting van de raad van discipline naar voren heeft gebracht geldt eveneens dat dit klaagster mogelijk niet welgevallig was, maar dat niet valt in te zien dat verweerder hierdoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Het stond verweerder vrij om in zijn hoedanigheid van deken ter zitting van de raad datgene naar voren te brengen wat hij ter ondersteuning van zijn dekenbezwaar noodzakelijk achtte. Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder zich nodeloos grievend jegens klaagster heeft uitgelasten.

Ad onderdeel 4.

4.8         Verweerder heeft na zijn aantreden als deken van de orde van advocaten contact gezocht met klaagster teneinde tot een oplossing met klaagster te komen. Het is begrijpelijk dat, indien blijkt dat de standpunten van partijen te ver uiteen liggen, geen regeling tot stand kan komen. Ook ten aanzien van het vierde klachtonderdeel geldt dat niet valt in te zien dat verweerder door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

4.9         Op grond van het voorgaande komt de voorzitter met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet tot het besluit dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

besluit met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

 

 

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 28 oktober 2015.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 november 2015

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

                     a.           Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

 

b.           Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad.

Het telefoonnummer van de raad van discipline is :

088-2053773

 

c.           Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.