Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:248

Zaaknummer

15-455/A/A

Inhoudsindicatie

Samenvatting: Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van bijzondere curator. Niet gebleken dat verweerster zich bij de vervulling van haar taak als bijzondere curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 29 oktober 2015

in de zaak 15-455/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 15 oktober 2015 met kenmerk 4015-0319, door de raad ontvangen op 16 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna de moeder) zijn verwikkeld in een procedure over hun minderjarige zoon (hierna R).

1.2 Bij beschikking van 12 maart 2014 heeft de rechtbank verweerster benoemd tot bijzondere curator van R, met als opdracht te beoordelen welke regeling ten aanzien van het gezag het meest in het belang van R is, bij welke ouder zijn hoofdverblijfplaats dient te worden bepaald en hoe de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken moet zijn.

1.3 Bij brief van 15 mei 2014 heeft verweerster de rechtbank de bevindingen van het door haar gedane onderzoek uiteengezet. In de brief schrijft zij onder meer dat zij op de vraag naar de verdeling van zorg- en opvoedingstaken thans geen antwoord kan geven, aangezien zij vooralsnog geen (eind)conclusie kan trekken. Wel stelt zij de rechtbank voor de omgangsregeling met klager voor de duur van zes maanden op te schorten, zodat R tot rust kan komen. Tevens adviseert zij aan partijen in een vrijwillig kader, dan wel in een onvrijwillig kader, het traject “kind uit de knel” voor te leggen. Over een wijziging van het gezag kan verweerster ook nog geen conclusie trekken. Verweerster acht het wel in het belang van R dat zijn hoofdverblijfplaats, in afwachting van het traject “kind uit de knel”, ongewijzigd blijft.

1.4 Bij brief van 4 mei 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan;

b) zij niets heeft gedaan met door klager verstrekte belastende feiten met betrekking tot R en de overvloedige informatie die over de moeder in het dossier te vinden is;

c) zij een gebrek aan doortastendheid en doorzettingsvermogen toont om de moeder aan tafel te krijgen;

d) zij niet heeft gereageerd op verzoeken van klager om vervolggesprekken;

e) de rapportage van haar aan de rechtbank niet consistent is;

f) zij niets onderneemt om de voortgang in het proces te bewaken;

g) zij partijdig is;

h) zij uitspraken doet over de psyche van R, terwijl dat buiten haar rol als curator en buiten haar expertise valt.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert aan dat zij in het kader van haar onderzoek de door de rechtbank toegezonden processtukken heeft bestudeerd, afzonderlijke persoonlijke gesprekken heeft gevoerd met R, klager en de moeder en telefonisch contact heeft gehad met de school van R. Zij heeft haar bevindingen weergegeven in een brief aan de rechtbank van 15 mei 2014. Zij heeft getracht met beide ouders om tafel te gaan zitten om te bezien of zij nader tot elkaar zouden kunnen komen, maar de moeder was hiertoe niet bereid. Dat klager zich niet in haar bevindingen gehoord heeft gevoeld begrijpt verweerster, maar dat is dan ook te verklaren aangezien zij voor R is opgetreden en vanuit zijn kind-perspectief heeft moeten bezien welke voorzieningen getroffen konden worden om de situatie voor hem te verbeteren. Daarbij is de mening van R van belang. Hij heeft het recht gehoord en serieus genomen te worden en hij heeft tegelijkertijd het recht om door zijn beide ouders opgevoed te worden. Aangezien nog niet alle middelen waren geprobeerd om tot een samenwerking tussen klager en de moeder te komen heeft verweerster het traject “kind uit de knel” voorgesteld voor de ouders en R om weer in een (meer) constructief patroon terecht te komen. Zonder hulpverlening zou R ook geen ruimte kunnen creëren voor klager.

3.2 Verweerster voert verder aan dat zij wel is ingegaan op het verzoek van klager om een vervolggesprek te voeren. Zij heeft echter voorgesteld om het gesprek in bijzijn van de moeder te voeren. De moeder wilde dit echter niet, waardoor er geen vervolggesprek heeft plaatsgevonden. Een gesprek met alleen klager zou geen toevoeging opleveren voor de aan verweerster toevertrouwde taak.

3.3 Verweerster heeft verder contact gehad met de rechtbank om te achterhalen of de zaak sneller voor een zitting bepaald kon worden. De doorlooptijden bij de rechtbank in dit soort zaken zijn echter problematisch lang. Het is juist dat verweerster partijdig is, in die zin dat zij de belangen van R heeft behartigd. Zij heeft altijd getracht zo neutraal mogelijk naar beide ouders te zijn. Zij betwist tot slot dat zij uitspraken over R heeft gedaan die buiten haar rol als bijzondere curator en buiten haar expertisegebied liggen, aldus steeds verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom behandeld en beoordeeld op grond van de nieuwe Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

4.2 De klacht ziet op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van bijzondere curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat klager, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, onvoldoende feiten en gronden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt om tot de conclusie te komen dat verweerster zich bij de vervulling van haar taak als bijzondere curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verweerster heeft gedaan wat binnen haar taak lag. Dat klager van mening is dat verweerster haar taak op een andere manier had moeten uitvoeren, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft dat in elk geval ook niet gevonden.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 29 oktober 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.