Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:247

Zaaknummer

15-456/A/NH

Inhoudsindicatie

Samenvatting: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerder een draai heeft gemaakt in zijn advisering. Evenmin gebleken dat verweerder onvoldoende dossier- en vakkennis heeft. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 29 oktober 2015

in de zaak 15-456/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 12 oktober 2015 met kenmerk td/md/15-115, door de raad ontvangen op 13 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klaagster geadviseerd over geschillen met haar huurder (hierna de huurder). Bij brief van 10 juni 2013 heeft verweerder de opdracht van klaagster aan hem bevestigd. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:

“(…) Hierbij bevestig ik onze bespreking van vandaag. U verzocht mij om advies en bijstand in verband met uw huurder (…)

De aanleiding van de bespreking is dat uw huurder (…) weigert (…) de schoorsteen te vegen en medewerking te verlenen aan de controle in het plafond van de woonkamer nadat zich gedurende langere tijd een lekkage heeft voorgedaan. (…)

In het Besluit kleine herstellingen wordt voor de huurder (…) bepaald dat hij zo nodig schoorstenen moet vegen, voor zover deze voor de huurder bereikbaar zijn. Met andere woorden: als de huurder een meer dan “gewone” trap moet gebruiken, is het ook maar de vraag of de huurder dit voor zijn rekening moet nemen. Uit het dossier maak ik op dat u € 33,= hebt betaald als kosten voor de schoorsteenveger. Met andere woorden: u heeft dit al voor uw rekening genomen. Ook hier stel ik voor dat u de huurder voorlegt dat u vanaf heden dit gaat doen en gaat betalen, waar dan weer tegenover staat dat de huurder schriftelijk moet verklaren medewerking te verlenen. Afsluitend wat betreft de noodzakelijke werkzaamheden aan het plafond. Uit artikel 7:220 BW vloeit voor dat de huurder dringende werkzaamheden moet toelaten. Gelet op het feit dat het hier met elektra te maken heeft, meen ik dat die dringendheid een gegeven is.

Bij deze brief treft een conceptbrief richting de huurder. Graag hoor ik uw commentaar. (…)”

1.2 Bij brief van 10 juni 2013 heeft verweerder de huurder onder meer het volgende meegedeeld:

“(…) met betrekking tot het noodzakelijk vegen van de schoorsteen heeft cliënte u op 17 mei 2013 aangeschreven. Tevens had cliënte u verzocht om de vergoeding van de kosten aan het Schoorsteenveegbedrijf (…) te betalen, onder aankondiging van hun werkzaamheden op 3 juni 2013. Het bedrijf moest evenwel onverrichter zake huiswaarts keren. Cliënte is ook wat de schoorsteen betreft voornemens om de jaarlijkse controle en aanvullende werkzaamheden op zich te gaan nemen. Ook daarbij hoor dat u, op eerste verzoek, daaraan medewerking zult moeten verlenen. (…) Cliënte heeft onder meer in dezelfde evengenoemde brief laten weten dat het plafond in de huiskamer moet worden onderzocht. (…)”

1.3 Bij brief van 24 juni 2013 heeft verweerder de gemachtigde van de huurder naar aanleiding van haar reactie op de brief van 10 juni 2013 onder meer het volgende meegedeeld:

“(…) Cliënt heeft al aangeboden de kosten hiervoor te betalen. Ze gaat ervan uit dat het jaarlijkse onderhoud voor haar rekening is. Op korte termijn zal worden bericht dat daartoe een gekwalificeerde schoorsteenveger langskomt. (…)”

1.4 De gemachtigde van de huurder heeft verweerder bij brief van 27 juni 2013 bericht dat de huurder kan instemmen met het voorstel dat klaagster het onderhoud van de schoorsteen voor haar rekening neemt en ook de kosten hiervan voldoet en dat zij graag binnen twee weken na heden hiervan een schriftelijke bevestiging ontvangt die onderdeel van de huurovereenkomst zal uitmaken. Ook heeft de gemachtigde van de huurder verweerder toegezegd dat de huurder zal meewerken aan een onderzoek aan het plafond in de woonkamer.

1.5 Klaagster heeft de schriftelijke bevestiging (allonge bij de huurovereenkomst) niet ondertekend.

1.6 Op 15 juli 2013 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat haar aannemer geen werkzaamheden meer in de woning van de huurder wil uitvoeren. Verweerder heeft klaagster hierover als volgt geadviseerd:

“Wat een vervelende situatie. Dit is wel jammer want in principe heeft [de huurder] via zijn juriste medewerking toegezegd. (…) Het eerste dat mij nu te binnen schiet, is een andere aannemer zoeken die word voorgelicht door uw huidige aannemer, zodat die nieuwe aannemer ongeveer weet wat hem te wachten staat.”

1.7 Bij brief van 13 augustus 2013 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:

“Zoals u weet, heeft u op onze laatste bespreking op kantoor uw notitie van 7 augustus 2013 aan mij gegeven. Die zou ik lezen en bij u erop terugkomen. (…) ook brengt u naar voren dat in principe toch ook het schoorsteenvegen simpel te doen zou moeten zijn. Wel heeft u inmiddels laten blijken dat in beginsel dit bij de huurder zou moeten blijven. (…) In principe is in het contract geregeld dat de huurder voor het onderhoud van de CV verantwoordelijk is, en dat van de schoorsteen. Zolang hij dit aan zich wil houden, mag hij dat. Ik geloof dat u dit eigenlijk ook wel zo wil laten, maar dat u zekerheid wilt. (…)

Ik stel dan ook voor een nieuwe brief (…) aan de jurist van [de huurder] te sturen. (…)

Als daarop van de kant van [de huurder] niet voldoende medewerking en duidelijkheid wordt gegeven – maar dat zullen we moeten afwachten – lijkt het mij het beste om vervolgens een procedure te starten voor de rechtbank. Het lijkt me verder het beste om dat niet in kort geding te doen tenzij u aanwijzingen heeft dat op zeer korte termijn er gevaar ontstaat. Dat is volgens mij niet het geval. (…)”

1.8 Bij brief van 16 maart 2015, aangevuld bij brief van 18 mei 2015, heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) met betrekking tot het schoorsteenvegen wisselende standpunten heeft ingenomen;

b) klaagster heeft geadviseerd een andere aannemer in te schakelen, waarmee hij volledig tegemoet is gekomen aan de wensen van de huurder;

c) hij een slechte dossier- en vakkennis heeft.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klaagster wilde in eerste instantie het onderhoud en met name het vegen van de schoorsteen weer terug in het pakket van haar als verhuurder, terwijl in de huurovereenkomst staat dat de huurder daarvoor verantwoordelijk is. Verweerder heeft hierover met de gemachtigde van de huurder gesproken en zij is met het voorstel van klaagster akkoord gegaan. Klaagster is vervolgens van gedachten veranderd en wilde toch dat de huurder verantwoordelijk zou blijven voor het vegen van de schoorsteen. Dat is de reden dat de allonge bij de huurovereenkomst uiteindelijk niet is ondertekend. Klaagster heeft verweerder voorts meegedeeld dat haar aannemer geen werkzaamheden meer in de woning wilde uitvoeren. Verweerder heeft klaagster geadviseerd een andere aannemer in de arm te nemen, omdat het probleem anders slechts op te lossen zou zijn door middel van een kort geding, dat extra kosten met zich mee brengt. Verweerder is verder al dertig jaar in de praktijk van het vastgoed doende en is lid van de Vereniging van Huurrecht en de Vereniging van Bouwrechtadvocaten, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van de nieuwe Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de voorzitter dat verweerder klaagster in zijn hiervoor achter randnummer 1.1. aangehaalde brief van 10 juni 2013 in overweging heeft gegeven aan de huurder voor te leggen dat klaagster voortaan verantwoordelijk is voor het vegen van de schoorsteen en het betalen van de kosten daarvan. Klaagster was het hiermee eens, zo heeft verweerder gesteld en is door klaagster niet weersproken. Verweerder heeft dit voorstel vervolgens met medeweten en instemming van klaagster aan de huurder gedaan. Klaagster is hier nadien kennelijk op teruggekomen en heeft verweerder meegedeeld dat zij toch wil dat de huurder verantwoordelijk blijft voor het vegen van de schoorsteen. Verweerder heeft een en ander bevestigd in zijn brief van 13 augustus 2013. De voorzitter kan hieruit niet afleiden dat verweerder een draai heeft gemaakt in zijn advisering. Verweerder heeft zijn brieven slechts aangepast aan de wisselende standpunten van klaagster. Daarvan valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Overigens zijn de brieven van verweerder van 10 juni 2013 en 13 augustus 2013, anders dan klaagster stelt, ook niet inhoudelijk tegenstrijdig. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de voorzitter dat klaagster niet heeft betwist dat zij zelf aan verweerder heeft meegedeeld dat haar aannemer geen werkzaamheden meer wilde verrichten in de woning van de huurder. Ter besparing van kosten heeft verweerder klaagster geadviseerd een andere aannemer te zoeken en die dan “ongeveer” te laten voorlichten door haar huidige aannemer. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat verweerder onvoldoende dossier- en vakkennis zou hebben, stelt de voorzitter vast dat van de juistheid van dit verwijt niet is gebleken. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 29 oktober 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.