Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:251

Zaaknummer

OB 338 - 2013

Inhoudsindicatie

Advocaat stelt in privé een kerkbankje en een schilderij voor een bedrag van € 8.000,- aan klager te hebben verkocht, maar heeft hiervan geen bewijs geleverd. Nu de door verweerder gestelde transactie in de advocatuur bepaald niet gebruikelijk is, had het op de weg van verweerder gelegen helderheid te verschaffen over de gestelde feiten. Ondanks bewijsaanbod en de door de raad daartoe gestelde gelegenheid heeft verweerder dit nagelaten.

Uitspraak

 

Beslissing van 19 oktober 2015

     in de zaak OB 338-2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

                  

verweerder

gemachtigde:

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij tussenbeslissing d.d. 30 juni 2014 heeft de raad geoordeeld dat het onderzoek ter zitting diende te worden heropend omdat niet kon worden vastgesteld of er sprake is van feiten die kunnen worden aangemerkt als witwassen. De raad heeft partijen,  die ter zitting van de raad d.d. 26 mei 2014 beiden (getuigen-) bewijs hebben aangeboden van de naar voren gebrachte stellingen, in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na verzending van de beslissing aan de raad schriftelijk mede te delen op welke wijze zij bewijs wensten bij te brengen.

1.2      Bij brief d.d. 13 juli 2014 heeft verweerder de raad bericht dat hij geen bewijs kan leveren van zijn stellingen.

1.3      Bij brief d.d. 18 augustus 2014 heeft klager de raad bericht dat mevrouw B., zijnde klagers dochter, als getuige een verklaring kan afleggen. De griffier van de raad heeft mevrouw B. bij brief d.d. 26 september 2014 opgeroepen om op 10 november 2014 te verschijnen teneinde als getuige te worden gehoord. Op 10 november 2014 is mevrouw B. verschenen en heeft onder ede een verklaring afgelegd. Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt

1.4      Bij tussenbeslissing d.d. 1 december 2014 heeft de raad geoordeeld dat,  mede gelet op hetgeen verweerder in zijn brief d.d. 13 juli 2014 naar voren heeft gebracht,  een nader onderzoek door de deken naar de aan deze klachtzaak ten grondslag liggende feiten en omstandigheden noodzakelijk was. De raad heeft de zaak dan ook terugverwezen naar de deken voor nader onderzoek door de deken en heeft iedere beslissing aangehouden in afwachting van bericht van de deken over de resultaten van diens onderzoek.

1.5      De raad heeft vervolgens kennis genomen van de volgende stukken:

-       De brief van de deken d.d. 28 mei 2015 waarin hij verslag doet van zijn bevindingen, met als bijlagen de brief van klager aan de deken d.d. 24 maart 2015 en de brief van verweerder aan de deken d.d. 24 maart 2015;

-       De brief van klager d.d. 1 juni 2015;

-       De brief van klager d.d. 21 juni 2015.

1.6      Klager en verweerder zijn bij brief d.d. 22 juni 2015 opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 31 augustus 2015 teneinde hun standpunten over de bevindingen van de deken naar voren te brengen. Ter zitting van 31 augustus 2015 zijn klager en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde, verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

 

2          FEITEN, KLACHT EN VERWEER

2.1     Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht en het verweer verwijst de raad naar de tussenbeslissing van 30 juni 2014.

 

3          BEOORDELING

 

3.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

3.2      Bij tussenbeslissing d.d. 30 juni 2014 heeft de raad geoordeeld dat het onderzoek ter zitting diende te worden heropend omdat niet kon worden vastgesteld of er sprake is van feiten die kunnen worden aangemerkt als witwassen. Klager heeft vervolgens getuigenbewijs aangeboden. Mevrouw B., zijnde klagers dochter, is als getuige gehoord en heeft, zakelijk weergegeven, onder ede bevestigd de stellingen van klager dat verweerder een enveloppe met geld aan klager heeft overhandigd en dat klager en zijn echtgenote geen schilderij van een landschap met herdershond, noch een kerkbank in bezit hebben of hebben gehad.

3.3      Anders dan de deken is de raad van oordeel dat de verklaring van deze getuige authentiek en overtuigend is. De raad stelt voorts vast dat verweerder tegenover de door klager naar voren gebrachte stellingen en het door klager geleverde bewijs niets naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft zich tegen de klacht van klager slechts verweerd met de stelling dat hij in privé een schilderij en een kerkbankje aan klager heeft verkocht voor een bedrag van € 8.000,--. Bewijs van die stelling heeft verweerder   echter niet geleverd. De raad is van oordeel dat, nu de door verweerder gestelde transactie in de advocatuur bepaald niet gebruikelijk is, het op de weg had gelegen van verweerder om helderheid te verschaffen over de achtergrond en exacte toedracht van de door hem gestelde feiten. Verweerder heeft dit nagelaten, ofschoon hij ter zitting van 26 mei 2014 wel uitdrukkelijk bewijs had aangeboden, door de raad in de gelegenheid is gesteld om bewijs te leveren en in het door de deken ingestelde nader onderzoek nogmaals in de gelegenheid is gesteld om helderheid te verschaffen.

3.4      Bij de beoordeling van de klacht ziet de raad zich gesteld voor de vraag of klager een voldoende eigen belang heeft bij zijn klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers niet aan een ieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen toezicht te houden op een behoorlijke uitoefening van de praktijk alsmede op een behoorlijke financiële praktijkvoering.  De raad stelt vast dat de deken tot dusverre geen dekenbezwaar heeft ingediend. Klager heeft naar het oordeel van de raad niet (voldoende gemotiveerd) gesteld in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen door het gestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen - het witwassen van gelden - zijdens verweerder. De raad dient klager om die reden niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

                 verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

 

 

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, N.M. Lindhout-Schot, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2015

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 oktober 2015

verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-         klager

-        de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl