Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:259

Zaaknummer

15-506/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Niet gebleken dat verweerder in zijn privéhoedanigheid zich ongeoorloofd heeft gedragen. Ook niet gebleken dat verweerder in strijd met Gedragsregel 18 heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 12 november 2015

in de zaak 15-506/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 29 oktober 2015 met kenmerk td/md/15-327, door de raad ontvangen op 30 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennis genomen van de brief met bijlage van verweerder van 4 november 2015.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klagers. Verweerder en klagers wonen in dezelfde plaats.

1.2 Op 22 augustus 2015 heeft er op de openbare weg in hun woonplaats een ontmoeting plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.

1.3 Bij brief van 1 september 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder. Bij brief aan de deken van 11 september 2015 heeft verweerder gereageerd op de klacht van klagers. Beide partijen hebben bij de deken aangedrongen op een spoedige afdoening van de klacht in verband met het feit dat zij elkaar op korte termijn weer tegen zullen komen in de rechtszaak. De deken heeft de zaak daarom na het verweerschrift doorgezonden aan de raad van discipline. Klagers hebben het griffierecht voldaan.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zowel klaagster sub 1 als klager sub 2 ten onrechte heeft benaderd zonder tussenkomst van hun raadsman en op een wijze die een advocaat niet betaamt.

2.2 Klaagster heeft hierover het volgende geschreven:

“Zaterdag 22 augustus circa 21.30 ben ik in de schemer met mijn moeder met de oude landrover (…) naar het weiland (…) gereden. (…)

Kort nadat ik op de Brederodelaan reed ging pal achter mij een auto rijden die mij bumperklevend en met knipperende lichten achtervolgde tot aan het weiland (…) Deze auto heeft mij vermoedelijk staan opwachten omdat ik geen auto zag aankomen toen ik de Brederodelaan op reed.

(…) Hij bleef mij de hele weg naar het weiland (…) met knipperende grote lichten achtervolgen. Ik voelde mij hierdoor bedreigd.

Bij het toegangshek van het weiland aangekomen heb ik mijn auto geparkeerd, waarna de achtervolgende auto op bedreigende wijze de auto direct naast mijn portier stil zette, zodat ik nauwelijks kon uitstappen.

Terwijl ik probeerde uit te stappen en mij tussen de auto van de achtervolger en mijn landrover wurmde, begon een vuurrood aangelopen man tegen mij te schreeuwen en te keer te gaan.

(…)

Ik herkende hem als [verweerder] (…)

Mijn moeder wilde nog reageren maar ik heb gebaard negeren en meekomen het weiland op. Ik vond de situatie te gevaarlijk en bedreigend.

(…)

[Verweerder] is toen hard weggereden (…)

Na circa een kwartier toen het helemaal donker was achtten wij de kust veilig en zijn wij in het donker teruggelopen naar het hek.

[Verweerder] had ons blijkbaar met zijn lichten uit achter een bosje staan op te wachten, want toen wij richting de auto liepen reed hij plotseling vol gas op ons in met zijn grote lichten aan. Wij schrokken enorm en probeerden onszelf in veiligheid te brengen door achter het hek te gaan staan.

[Verweerder] begon weer als een dolgedraaide gek tegen ons te keer te gaan en te schreeuwen dat hij weet wie ik ben en dat hij mij wel zal krijgen, opnieuw bleef hij zich herhalen alleen voegde hij aan het einde toe dat hij de kinderen ook wel zou krijgen (en woorden van gelijke strekking).

(…)

Wij stonden op onze benen te trillen. Zelden heb ik zo een bedreigende situatie meegemaakt.”

2.3 Klager heeft zijn klacht als volgt beschreven:

“In oktober 2014 heeft [verweerder] (…) contact met mij opgenomen over een kwestie waarvan ik dacht dat die al lang geregeld was (…)

Op 13 november 2014 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Voorzieningenrechter in Amsterdam. Op 20 november 2014 heeft de Voorzieningenrechter het door [verweerder] ingediende verzoek tot het leggen van beslag afgewezen.

Vijf dagen later werd ik (…) door verweerder op straat aangehouden. Hij sprak mij aan over de zaak van mijn broer tegen mij. Het kwam erop neer dat hij mij ervan probeerde te overtuigen dat hij de zaak tegen mij zeker zou winnen. Om dit kracht bij te zetten, zei hij mij dat hij doctor was. Hij raadde mij aan de zaak tegen mijn broer te schikken. (…)”

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist niet dat er op 22 augustus 2015 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen hem en klaagster. Volgens verweerder reed hij die avond met zijn gezin naar huis en werd hem de weg afgesneden door een landrover. Hij wenste zijn ergernis over het roekeloze rijgedrag aan de bestuurder van de landrover kenbaar te maken. Verweerder heeft zijn auto daarom naast de landrover geparkeerd en aan de bestuurder, die klaagster bleek te zijn, op besliste toon gemeld dat zij hem en zijn gezin onnodig in gevaar had gebracht door haar roekeloze rijgedrag en haar verzocht in het vervolg beter op te letten. Verweerder ziet niet in waarom dit klachtwaardig is. Hij bestuurde zijn auto bovendien niet in zijn hoedanigheid van advocaat. Wat betreft de klacht van klager voert verweerder aan dat hij klager het afgelopen jaar twee of drie keer in het dorp waar zij beiden wonen is tegengekomen. Het zou best kunnen zijn dat verweerder tijdens een van die vluchtige contacten heeft gezegd dat klager het met zijn broer (de cliënt van verweerder) moest oplossen. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft zich zaaksinhoudelijk nimmer met klager verstaan. Klagers hebben verweerder overigens zelf meerdere malen per e-mail benaderd.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van de nieuwe Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

 

De ontmoeting met klaagster op 22 augustus 2015

4.2 Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht overweegt de voorzitter dat klaagster en verweerder beiden een andere visie hebben op hetgeen zich tussen hen heeft afgespeeld. Het relaas van de moeder van klaagster maakt dit niet anders. In deze procedure kan niet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. Wel kan worden vastgesteld dat verweerder op de bewuste avond heeft gehandeld in privéhoedanigheid. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem echter het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Dat daarvan sprake is, hebben klagers naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond.

De ontmoeting met klager op 25 november 2014

4.3 Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht overweegt de voorzitter dat gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft om zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. De voorzitter is van oordeel dat klagers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat verweerder in strijd met deze gedragsregel heeft gehandeld. Uit de verklaring van klager blijkt niet dat verweerder inhoudelijk buiten de advocaat van klagers om de zaak met klager heeft besproken. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 12 november 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.