Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:254

Zaaknummer

15-136A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat niet-ontvankelijk wegens overschrijding klaagtermijn.

Uitspraak

Beslissing van 9 november 2015

in de zaak 15-136A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

 

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 juni 2015 met kenmerk 4014-0551, door de raad ontvangen op 5 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 september in aanwezigheid van de gemachtigden van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 33.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager in 2009 en 2010 in de volgende drie procedures bijgestaan.

2.3 “Zaak 1”: Klager exploiteerde via een vennootschap twee monumentale bedrijfspanden in Amsterdam. Op 2 juni 2009 heeft verweerder namens klager de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in artikel 3:268 lid 2 BW verzocht toestemming te verlenen om de panden onderhands te mogen verkopen aan een derde. Een hypotheekhouder heeft vervolgens zelf op 17 juni 2009 een zelfde verzoek ingediend. Bij brief van 23 juni 2009 heeft klager zijn verzoekschrift ingetrokken. Op 25 juni 2009 vond de mondelinge behandeling van het verzoek plaats. Uit het proces-verbaal blijkt dat verweerder voor de mondelinge behandeling telefonisch contact heeft gezocht met de rechtbank om mee te delen dat de vennootschap van klager onder bedreiging de koopovereenkomst heeft ontbonden en een nieuwe koopovereenkomst is aangegaan. Bij beschikking van 2 juli 2009 verkrijgt de hypotheekhouder goedkeuring om het pand onderhands te verkopen. In rechtsoverweging 3.8. staat het volgende: “Voor zover [de vennootschap van klager] heeft bedoeld dat [de hypotheekhouder] geen recht zou hebben om het pand te executeren, hoort dit verweer niet in de onderhavige procedure thuis. Dit had [de vennootschap van klager] in een executie kort geding naar voren moeten brengen.”

2.4 “Zaak 2”: Verweerder heeft in 2009 namens een aantal (destijds) aan klager gelieerde vennootschappen een procedure aanhangig gemaakt omdat de wederpartij onrechtmatig jegens deze vennootschappen zou hebben gehandeld. In het tussenvonnis van 27 januari 2010 bepaalt de rechter dat beide partijen zich op de rol van 17 februari 2010 kunnen uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage. Op 31 maart 2010 wijst de rechtbank eindvonnis waarin de vorderingen van eiseressen wordt afgewezen. Uit het vonnis blijkt dat aan eiseressen akte van niet dienen is verleend. In 2011 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor vermeende fouten in deze zaak.

2.5 “Zaak 3”: Verweerder heeft namens klager in 2009 een bestuursrechtelijke procedure gevoerd tegen het dagelijks bestuur van een Amsterdams stadsdeel. De kwestie had betrekking op de vraag of klager en een aan hem gelieerde vennootschap was/waren aan te merken als belanghebbende(n) van een tankstation. Onder meer op 27 oktober 2009 vond een mondelinge behandeling plaats. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter het onderzoek schorst en eiser (klager) in de gelegenheid stelt om een nadere schriftelijke toelichting te geven op de stelling dat klager als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Tevens wordt klager verzocht een overeenkomst te overleggen. Op 21 april 2010 verklaart de rechtbank klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

2.6 Klager is ontevreden over de door verweerder geleverde juridische bijstand in bovengenoemde drie zaken.

2.7 Bij brief van 9 juni 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zonder overleg met klager telefonisch contact met de rechter heeft opgenomen;

b) verweerder heeft nagelaten een executie kort geding aanhangig te maken;

c) verweerder namens klager een koopoptie heeft ingetrokken waardoor klager is benadeeld;

d) verweerder zijn financiële belang boven het belang van klager heeft gesteld door een voorschotbetaling van € 25.000 van klager te verlangen zonder daar declaraties tegenover te stellen;

e) verweerder heeft nagelaten een bodemprocedure te starten;

f) verweerder heeft nagelaten tijdig een akte te nemen ten gevolge waarvan de rechter akte niet dienen heeft verleend en de betreffende vordering is afgewezen;

g) verweerder heeft nagelaten tijdig informatie aan de rechter toe te zenden en in gebreke is gebleven om klager te wijzen op de mogelijkheid van hoger beroep.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert gemotiveerd verweer, primair met een beroep op overschrijding van een redelijke klachttermijn. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Allereerst dient te worden nagegaan of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Het is vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dat als een klager onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht bij de deken, die klacht niet meer in behandeling kan worden genomen. Bij de vraag wat in dit verband onredelijk lang is, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Of het tijdsverloop onredelijk lang is, bepaalt de tuchtrechter aan de hand van de omstandigheden van het geval. Er geldt voor de onderhavige klacht geen vaste wettelijke vervaltermijn, maar in het algemeen wordt in de jurisprudentie – en in de nieuwe Advocatenwet die met ingang van 1 januari 2015 in werking is getreden – een termijn van drie jaar aangehouden. De termijn waarbinnen geklaagd kan worden, vangt in beginsel aan op het moment dat klager het noodzakelijk inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen voor hem van het handelen van de advocaat. Aan de hand van het bovenstaande zal hieronder worden beoordeeld in hoeverre klager ontvankelijk is te achten.

Ad klachtonderdelen a), b), c) en e)

5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling nu zij alle zien op het handelen van verweerder in Zaak 1.

5.4 In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij zonder overleg met klager telefonisch contact met de rechter heeft opgenomen en in klachtonderdeel c) dat verweerder zonder overleg namens klager een koopoptie heeft ingetrokken waardoor klager is benadeeld. Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2009 blijkt dat de gedragingen van verweerder tijdens de zitting ter sprake zijn gekomen. Klager was derhalve uiterlijk vanaf die datum hiervan op de hoogte. In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij geen executie kort geding aanhangig heeft gemaakt. Uit rechtsoverweging 3.8 van de beschikking van 2 juli 2009 zou volgen dat dit volgens de rechter de aangewezen procedure was. Vanaf dat moment is klager zich dan ook bewust van de vermeende fout van verweerder. In klachtonderdeel e) verwijt klager verweerder dat hij heeft nagelaten in deze zaak een bodemprocedure te starten.

5.5 Klager was uiterlijk in de periode na ontvangst van de beschikking van 2 juli 2009 bekend met de door hem gestelde fouten van verweerder in Zaak 1. Op 9 juni 2014 heeft klager zijn klacht ingediend. Alle belangen en omstandigheden van dit geval meewegend, is de raad van oordeel dat klager door pas op dat moment een klacht in te dienen, de redelijke klaagtermijn heeft overschreden.

5.6 Op grond van het voorgaande verklaart de raad klager dan ook niet-ontvankelijk aangaande klachtonderdelen a), b), c) en e).

Ad klachtonderdeel f)

5.7 Klachtonderdeel f) ziet op het handelen van verweerder in Zaak 2. Verweerder zou hebben nagelaten tijdig een akte te nemen ten gevolge waarvan de rechter akte niet dienen heeft verleend en de betreffende vordering op 31 maart 2010 is afgewezen.

5.8 Uiterlijk kort na 31 maart 2010 was klager derhalve bekend met de door hem gestelde fout van verweerder. Op 9 juni 2014 heeft klager zijn klacht ingediend. Alle belangen en omstandigheden van dit geval meewegend, is de raad van oordeel dat klager door pas op dat moment een klacht in te dienen, de redelijke klaagtermijn heeft overschreden. Dat klager in 2011 verweerder ten aanzien van deze kwestie aansprakelijk heeft gesteld, maakt de overschrijding van de klaagtermijn jegens verweerder niet verschoonbaar.

5.9 Op grond van het voorgaande verklaart de raad klager niet-ontvankelijk aangaande klachtonderdeel f).

Ad klachtonderdeel g)

5.10 Klachtonderdeel g) ziet op het handelen van verweerder in Zaak 3. In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij heeft nagelaten tijdig informatie aan de rechter toe te zenden en in gebreke is gebleven om klager te wijzen op de mogelijkheid van hoger beroep.

5.11 Ingevolge het proces-verbaal van de zitting van 27 oktober 2009 wordt klager in die procedure in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke toelichting te geven op de stelling dat klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Op 21 april 2010 heeft de bestuursrechter uitspraak gedaan.

5.12 Klager was uiterlijk vanaf dat moment dus bekend met de door hem gestelde fout van verweerder, althans hij had daarvan redelijkerwijs kennis kunnen nemen. Op 9 juni 2014 heeft klager zijn klacht ingediend. Alle belangen en omstandigheden van dit geval meewegend, is de raad van oordeel dat klager door pas op dat moment een klacht in te dienen, de redelijke klaagtermijn heeft overschreden.

5.13 Op grond van het voorgaande verklaart de raad klager niet-ontvankelijk aangaande klachtonderdeel g).

Ad klachtonderdeel d)

5.14 De klacht dat verweerder zijn financiële belang boven het belang van klager heeft gesteld door een voorschotbetaling van € 25.000 van klager te verlangen zonder daar declaraties tegenover te stellen is onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Dat klager hem ooit iets heeft betaald, betwist verweerder. Maar wat daarvan ook moge zijn, klager stelt niet wanneer deze betaling zou hebben plaatsgevonden. Aangezien verweerder klager tot 2010 heeft bijgestaan, moet de raad ervan uit gaan dat deze klacht op die periode betrekking heeft en klager vanaf die periode bekend was met de gestelde fout van verweerder. Alle belangen en omstandigheden van dit geval meewegend, is de raad van oordeel dat klager door pas op 9 juni 2014 een klacht in te dienen, de redelijke klaagtermijn heeft overschreden. heeft klager de redelijke klaagtermijn overschreden.

5.15 De raad verklaart klager dan ook niet-ontvankelijk aangaande klachtonderdeel d).

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. J.J. Trap, S. Wieberdink, C. Oberman, A. van Marwijk Kooy, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl