Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:265

Zaaknummer

15-094A

Inhoudsindicatie

15-094A: Verzet. Verzet deels gegrond, in de voorzittersbeslissing is ten onrechte niet beslist op de klacht dat vertrouwelijke informatie in de procedure is ingebracht zonder dat daar toestemming voor was gegeven. Deze klacht is evenwel ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 3 november 2015

in de zaak 15-094A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 6 mei 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op het dekenspreekuur van 25 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster. Bij brief van 11 oktober 2014 heeft klager aanvullende klachten over verweerster ingediend.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 april 2015 met kenmerk 4014 0719, door de raad ontvangen op 9 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 6 mei 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 7 mei 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 12 mei 2015, door de raad ontvangen op 18 mei 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 september 2015 in aanwezigheid van partijen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, van de brief van klager aan de deken van 25 april 2015 met bijlagen en het verzetschrift van klager van 12 mei 2015 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is vader van twee kinderen. De kinderen zijn uit huis geplaatst wegens vermeend seksueel misbruik en fysieke mishandeling door klager. Klager heeft zich in verband met de uithuisplaatsingen op 17 juli 2014 tot verweerster gewend.

2.3 Verweerster heeft de opdracht op 22 juli 2014 bevestigd. De opdrachtbevestiging luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Op 17-07-2014 wendde u zich tot ons kantoor met het verzoek u bij te staan in het juridisch geschil met Jeugdbescherming Amsterdam (...). U heeft verzocht namens u hoger beroep in te stellen tegen de verlenging van de uithuisplaatsing in een gesloten inrichten van uw zoon R. [oudste zoon] en u heeft verzocht om bijstand in de zaak betreffende de verlenging van de uithuisplaatsing van uw minderjarige zoon S. in een crisispleeggezin.

(…)

Financiële voorwaarden

Gezien uw financiële situatie zullen wij bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging voor u aanvragen. Indien u in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand zal de overheid een gedeelte van uw advocaatkosten vergoeden. Hier zijn niet bij inbegrepen de proceskosten ten behoeve van u/uw zaak. De proceskosten betreffen o.a. deurwaarderskosten, procureurskosten, griffiegelden (…)”

2.4 Op 3 september 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de zaak met betrekking tot de uithuisplaatsing van S. Verweerster heeft tijdens de zitting gebruik gemaakt van een pleitnota. In de pleitnota komen de volgende passages voor:

“Ook blijkt ui het onderzoek vd kinderarts dat er geen enkele afwijkingen zijn of recente letsels en ook geen sporen van seksueel of fysiek misbruik aangetoond is. Zie reactie van vader op rapportage vd RvdK d.d. 19-03-2014 en een reactie op rapport v Bureau jeugdzorg d.d. 24-03-2014 en reactie op rapportage RvdK 29-04-14.”

“Ik overleg hierbij tevens verklaringen van familieleden (...) van vader die aan kunnen geven hoe de situatie daadwerkelijk was en dat hetgeen in de rapportages is komen te staan niet strookt met de werkelijke thuissituatie.”

3 KLACHT

3.1 Voor een weergave van de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. In verzet heeft klager er terecht op gewezen dat het klachtdossier daarnaast nog de volgende aanvullende klacht bevat, aan te duiden als klachtonderdeel d):

- dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster zonder toestemming van klager zeer vertrouwelijke informatie – reacties en commentaren van klager op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg, gericht aan zijn vorige advocaat – aan haar pleitnota heeft gehecht.

4 VERZET

4.1 Klager voert in verzet een aantal stellingen aan die hij eerder heeft ingenomen en voegt daaraan nog het volgende toe.

4.2 Niet alle in de beslissing van de voorzitter opgenomen vaststaande feiten staan ook daadwerkelijk vast. Zo is niet juist dat klager strafrechtelijk is vervolgd. Verder is de oudste zoon op vrijwillige basis uit huis geplaatst.

4.3 Voorts blijkt niet dat de voorzitter kennis heeft genomen van de brief van klager aan de deken van 25 april 2015.

4.4 Op het klachtonderdeel als vermeld in 3 heeft de voorzitter in zijn beslissing ten onrechte niet beslist.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Klager heeft terecht aangevoerd dat uit het klachtendossier niet blijkt dat hij strafrechtelijk is vervolgd. Voor de beoordeling van de klacht is dit echter niet relevant, zodat dit bezwaar van klager niet kan leiden tot gegrondverklaring van het verzet. Hetzelfde geldt voor klagers stelling dat zijn oudste zoon met zijn goedvinden uit huis is geplaatst: ook dit maakt voor de beoordeling geen verschil.

5.3 Klager merkt voorts terecht op dat in de voorzittersbeslissing geen melding is gemaakt van zijn brief aan de deken van 25 april 2015. Aangenomen moet echter worden dat die vermelding per abuis achterwege is gebleven; die brief leidt in ieder geval niet tot een andere beoordeling van de klacht.

5.4 De raad volgt klager in zijn stelling dat de voorzitter ten onrechte niet heeft beslist op de klacht ten aanzien van het inbrengen van vertrouwelijke informatie. Dit betekent dat het verzet met betrekking tot het aanvullende klachtonderdeel d) gegrond is. Dit klachtonderdeel moet dus alsnog beoordeeld worden.

5.5 Verweerster heeft tegen klachtonderdeel d) verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat zij met klager had afgesproken dat zij – omdat er ter zitting weinig spreektijd zou zijn – de schriftelijke reacties en commentaren van klager op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg aan haar pleitnota zou hechten.

5.6 De raad kan niet vaststellen dat verweerster de bewuste reacties en commentaren van klager zonder zijn toestemming aan de pleitnota heeft gehecht (en aldus in het geding heeft gebracht). Nu de pleitnota uitdrukkelijk naar die stukken verwijst, is de stelling van verweerster op dit punt aannemelijker dan die van klager. Niet gesteld of gebleken is immers dat klager op of kort na de zitting waar de pleitnota is voorgedragen tegen het overleggen van die stukken bezwaar heeft gemaakt. Klager heeft wel gesteld dat hij de pleitnota nooit heeft ontvangen – wat door verweerster overigens stellig is weersproken – maar hij heeft niet weersproken dat hij naast verweerster zat toen deze de pleitnota voordroeg ter zitting. Het kan hem toen dus niet zijn ontgaan dat verweerster de rechter naar de bewuste stukken verwees. Hij heeft daartegen echter voor het eerst bezwaar gemaakt bij brief van 6 december 2014, drie maanden na de zitting. Dit betekent dat de raad niet kan vaststellen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is dus ongegrond.

5.7 De raad is voor het overige van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van klachtonderdelen a), b) en c) de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.8 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet tegen de beoordeling van de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet wat betreft de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond;

- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel d) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. K. Straathof, E.M.J. van Nieuwenhuizen, B. Roodveldt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing, ten aanzien van de klachtonderdelen a), b) en c) geen hoger beroep worden ingesteld.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel d), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den haag.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 080 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl. Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl