Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:268

Zaaknummer

15-178A

Inhoudsindicatie

15-178A: Klacht over eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het echtscheidingsverzoek te laat in te dienen. De raad acht evenwel termen aanwezig om – ondanks de gegrondheid van het klachtonderdeel – geen maatregel op te leggen, nu verweerder alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht om de fout te herstellen en klaagster ook overigens geen schade heeft geleden.

Uitspraak

Beslissing van 17 november 2015

in de zaak 15-178A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

 

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 april 2015 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 6 augustus 2015 met kenmerk 4015-0262, door de raad ontvangen op 7 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 september 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 9 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief van 17 september 2015, met bijlage, van klaagster.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

2.3 Verweerder heeft onder meer een verzoek als bedoeld in artikel 822 lid 1 sub a en sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend. Bij beschikking van 19 december 2012 is bepaald dat klaagster bij uitsluiting gerechtigd is tot gebruik van de echtelijke woning. De partneralimentatie is voorlopig vastgesteld op een bedrag van € 3.500,-- per maand.

2.4 Het dictum van de beschikking van 19 december 2012 luidt – voor zover relevant – als volgt:

“houdt de behandeling van het verzoek tot het (definitief) vaststellen van partneralimentatie pro forma aan tot maandag 7 januari 2013 met het verzoek aan partijen om, indien zij een nadere behandeling wensen, uiterlijk op voornoemde datum hun verhinderdata aan de rechtbank door te geven.

Bepaalt dat indien op 7 januari 2013 geen verhinderdata zijn ontvangen, deze voorlopige beslissing geldt als eindbeslissing, waarbij het meer of anders verzochte wordt afgewezen.”

2.5 Verweerder heeft om een nadere behandeling verzocht. Verweerder heeft nagelaten binnen vier weken een verzoek tot echtscheiding in te dienen. De beschikking van 19 december 2012 heeft daarmee haar kracht verloren. Verweerder heeft erkend dat hij niet juist had gehandeld en heeft aangeboden op eigen kosten nieuwe voorlopige voorzieningen aan te vragen. Verweerder heeft opnieuw voorlopige voorzieningen aangevraagd, welke verzoeken hij – met goedkeuring van klaagster – later weer heeft ingetrokken.

2.6 Tijdens voornoemde nadere behandeling heeft de rechter gewezen op mediation. Partijen hebben geprobeerd hun geschil via mediation te beslechten, maar dat is niet gelukt. Partijen zijn in het mediationtraject niet bijgestaan door advocaten.

2.7 Verweerder heeft vervolgens op 18 maart 2013 – op eigen kosten – namens klaagster andermaal twee verzoeken “tot het treffen van voorlopige voorzieningen” bij de rechtbank Amsterdam ingediend. Bij beschikking van 31 juli 2013 is de partneralimentatie vastgesteld op een bedrag van € 4.000,-- per maand.

2.8 Een e-mail van 31 januari 2014 van verweerder aan klaagster luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Bijgaand – in concept – een reactie aan [wederpartij]. (…) Ik verneem graag of de inhoud akkoord is. Ik ben er volgende week weliswaar niet maar mails e.d. kan ik gewoon beantwoorden.”

2.9 Bij e-mail van 2 februari 2014 heeft klaagster op voornoemd concept gereageerd. Daarop kreeg ze een “out of office” bericht van verweerder met het bericht dat verweerder van 3 tot en met 7 februari 2014 niet op kantoor aanwezig zou zijn.

2.10 Een brief van 20 februari 2014 van klaagster aan verweerder luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Gisteren 19 februari jl. ben ik bij jouw kantoor langsgereden omdat ik sinds 31 januari jl. geen enkele reactie meer heb ontvangen op jouw laatste mail. Ik vroeg dan ook “of je nog leefde”. Mijn vermoedens klopte op het feit dat jij niets meer ondernomen hebt op de door jouw opgestelde mail en mijn antwoord.”

2.11 Het in 2013 door verweerder ingediende verzoek tot echtscheiding is ter zitting van 24 juni 2014 behandeld. Klaagster en haar ex hebben een finale regeling getroffen.

2.12 Tussen klaagster en verweerder is op 18 augustus 2014 een financiële regeling getroffen. Verweerder heeft zijn declaraties gematigd tot een bedrag van € 30.000,--.

2.13 Klaagster heeft zich bij brief van 8 april 2015 bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) te werk is gegaan zonder voldoende financiële duidelijkheid te bieden;

Ter illustratie van dit klachtonderdeel stelt klaagster onder meer dat op het moment dat over een financiële regeling tussen klaagster en verweerder werd gesproken, verweerder (eerder) had moeten onderkennen – en daar vervolgens naar had moeten handelen – dat klaagster twee declaraties niet had ontvangen. Ook had verweerder aan klaagster moeten laten weten dat ‘de teller weer was gaan lopen’, nadat verweerder op eigen kosten voorlopige voorzieningen had aangevraagd.

b) deadlines niet is nagekomen, onder meer door niet, althans te laat, te reageren op e-mails;

Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klaagster dat verweerder niet alleen heeft nagelaten tijdig te reageren op inhoudelijke e-mail maar dat hij ook haar e-mail naar aanleiding van een door klaagster bekeken televisieprogramma – na afloop van de zaak – onbeantwoord heeft gelaten.

c) het verzoek tot echtscheiding te laat heeft ingediend bij de rechtbank, waardoor de eerder uitgesproken voorlopige voorzieningen zijn vervallen;

d) niet adequaat heeft gereageerd c.q., gehandeld, althans niet voor klaagster is opgekomen;

Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klaagster dat verweerder niet voor haar is opgekomen, met name waar het de huurovereenkomst betreft.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

4.2 Verweerder betwist met het oog op klachtonderdeel a) dat de declaraties niet aan klaagster zijn verstuurd. Verweerder wijst er daarnaast op dat hij uiteindelijk een financiële regeling – tot betaling van € 30.000,-- in plaats van € 42.000,-- – met klaagster heeft getroffen.

4.3 Verweerder voert ten aanzien van klachtonderdeel b) aan dat hij de reactie van klaagster van 2 februari 2014 op het door verweerder opgestelde concept niet tijdens zijn vakantie kon verwerken. Klaagster wilde immers dat er nog bedragen verwerkt zouden worden. Na zijn vakantie kon verweerder niet onverwijld reageren omdat verweerder wegens ernstige rugklachten enige tijd uit de roulatie was.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c) erkent verweerder dat door hem een fout is gemaakt. Verweerder heeft met klaagster afgesproken dat hij nieuwe voorlopige voorzieningen zou aanvragen wanneer dat nodig zou zijn. Verweerder heeft aangegeven voor het aanvragen van de voorlopige voorzieningen geen kosten te zullen rekenen, aldus – steeds – verweerder.

4.5 Verweerder voert ten aanzien van klachtonderdeel d) aan dat hij juist met het oog op het ‘gesjoemel’ met de huurovereenkomst om een nadere behandeling heeft verzocht.

4.6 Verweerder heeft de klacht ook overigens gemotiveerd bestreden. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het handelen van verweerder aan deze maatstaf toetsen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Het klachtdossier biedt onvoldoende aanknopingspunt voor klaagsters stelling dat verweerder niet doortastend te werk is gegaan. Toegespitst op de twee nota’s die klaagster zegt niet te hebben ontvangen, overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat tijdens het gesprek van 4 juli 2014 tussen klaagster en verweerder – naar aanleiding van klachten van klaagster – bijna uitsluitend inhoudelijk over de klachten is gesproken. Onder die omstandigheden kan het verweerder niet verweten worden dat hij niet heeft opgemerkt dat klaagster de twee nota’s niet had opgenomen in haar overzicht van ontvangen nota’s.

5.3 Dat tussen partijen de afspraak is gemaakt dat “de teller niet zou lopen” is niet komen vast te staan. Sterker nog, klaagster heeft ter zitting bevestigd dat de afspraak is gemaakt dat verweerder op eigen kosten voorlopige voorzieningen zou aanvragen. Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door – buiten de kosteloze aanvraag van de voorlopige voorzieningen om – zijn werkzaamheden bij klaagster in rekening te brengen. Ook overigens is de raad niet van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen gebleken. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4 De raad overweegt ten aanzien van klachtonderdeel b) als volgt. Tussen partijen staat vast dat verweerder na zijn vakantie – van 3 tot 7 februari 2014 – met ernstige rugklachten kampte. Het is aannemelijk dat verweerder vanwege zijn vakantie en door de rugklachten niet inhoudelijk op de e-mail van 2 februari 2014 van klaagster kon reageren. Het had evenwel op de weg van verweerder gelegen om klaagster kort te berichten dat hij de e-mail had ontvangen en dat hij er – na vakantie en ziekbed – op terug zou komen. Een dergelijke reactie zou, in lijn met de hiervoor in 5.1 aangehaalde maatstaf, zorgvuldig zijn geweest. Dat geldt ook voor de e-mail naar aanleiding van het televisieprogramma. Dat verweerder dergelijke reacties niet heeft gestuurd, is evenwel niet zodanig ernstig dat sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid, zodat klachtonderdeel b) ongegrond is.

Klachtonderdeel c)

5.5 De raad stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder het echtscheidingsverzoek te laat bij de rechtbank heeft ingediend. De raad is van oordeel dat deze handelwijze in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Het klachtonderdeel is mitsdien gegrond.

5.6 De raad is evenwel van oordeel dat verweerder alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden om zijn fout te herstellen. Zo heeft verweerder opnieuw – en op eigen kosten – voorlopige voorzieningen aangevraagd. De raad is niet gebleken van door klaagster geleden schade ten gevolge van de door verweerder gemaakte fout. Daar waar klaagster stelt dat zij gedurende het mediationtraject schade heeft geleden, geldt dat verweerder buiten dit traject stond.

Klachtonderdeel d)

5.7 De raad begrijpt klachtonderdeel d) aldus dat verweerder de huurovereenkomst eerder onder de aandacht van de rechtbank had behoren te brengen. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat hij na de beschikking van 19 december 2012 juist heeft verzocht om een nadere behandeling, zodat hij de huurovereenkomst onder de aandacht van de rechter kon brengen. De raad is niet gebleken dat verweerder, door aldus te handelen, de norm zoals neergelegd in 5.1 heeft geschonden. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Ondanks de gegrondheid van onderdeel c) van de klacht acht de raad in het onderhavige geval termen aanwezig om aan verweerder geen maatregel op te leggen. Daarbij wordt overwogen dat verweerder alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden na het moment waarop hij constateerde dat hij de termijn voor het indienen van het echtscheidingsverzoek had laten verstrijken.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond zonder oplegging van een maatregel;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, G. Kaaij, M.W. Schüller, N.M.N. Klazinga, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a), b) en d), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel c), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl