Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:277

Zaaknummer

15-160A

Inhoudsindicatie

15-160A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat gegrond. Verzwijgen relevante informatie in het kader van voorgenomen samenwerking tuchtrechtelijk verwijtbaar. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 24 november 2015

in de zaak 15-160A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 juli 2015 met kenmerk 4014-0366, door de raad ontvangen op 27 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2015 in aanwezigheid van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor onder 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad;

- van de stukken 1 tot en met 15 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder was maat bij de maatschap X Advocaten. De maten van X Advocaten zijn op 1 januari 2014, al dan niet middellijk, toegetreden als vennoot tot klaagster.

2.3 Voorafgaand aan het tot stand komen van de samenwerkingsovereenkomst zijn over en weer cijfers overgelegd. Rond de jaarwisseling is de heer S, die de gesprekken over de samenwerking namens klaagster begeleidde op de hoogte geraakt van het feit dat verweerder een BKR-registratie had. Om die reden kon de door verweerder althans diens praktijkvennootschap met de bank gesloten kredietovereenkomst niet tegelijk met de kredietovereenkomsten van de overige toetredende vennoten worden getekend. Enkele maanden na het tekenen van de samenwerkingsovereenkomst bleek dat tegen verweerder een faillissementsaanvraag was ingediend. Ook bleek dat de praktijkvennootschap van verweerder had verzuimd om een verklaring derdenbeslag af te leggen, als gevolg waarvan deze vennootschap door de Rabobank in rechte was betrokken. Namens klaagster is de overeenkomst c.q. het samenstel van overeenkomsten met de praktijkvennootschap van verweerder opgezegd.

2.4 Na de opzegging bereikte klaagster het bericht van de verzekeringsmaatschappij van een cliënt van verweerder dat door verweerder ingediende facturen niet zouden worden betaald, omdat het maximum voor de facturen bereikt was. De overige twee toegetreden maten informeerden klaagster dat uit hun onderzoek was gebleken dat verweerder vóór zijn toetreden tot klaagster facturen had verzonden aan debiteuren met het verzoek aan hem persoonlijk te betalen in plaats van op rekening van X Advocaten. Daarop heeft klaagster de overeenkomst c.q. het samenstel van overeenkomsten met de praktijkvennootschap van verweerder buitengerechtelijk vernietigd.

2.5 Bij brief van 14 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.6 Verweerder is op eigen verzoek met ingang van 1 januari 2015 van het tableau geschrapt.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) heeft gezwegen over zijn deplorabele financiële toestand en die van zijn praktijkvennootschap;

b) declaraties heeft verzonden van welke verweerder bekend was dat deze nimmer betaald zouden worden door de debiteur.

3.2 De deplorabele financiële toestand van verweerder en die van zijn praktijkvennootschap zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de praktijkvoering van verweerder, en daarmee voor de samenwerking tussen klaagster en verweerder. Het had dan ook op zijn weg gelegen om klaagster daarover te informeren, aldus klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat sprake is van een deplorabele financiële toestand van zijn praktijkvennootschap. De BKR-registratie, de faillissementsaanvraag en de procedure met de Rabobank betreffen privé kwesties, terwijl de samenwerkingsovereenkomst is aangegaan met de praktijkvennootschap van verweerder. Dientengevolge dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus verweerder. Verweerder betwist voorts de weergave van de gang van zaken met betrekking tot de kredietovereenkomst. Ten slotte meent verweerder dat klaagster de samenwerking ten onrechte heeft opgezegd, nu hij klaagster over de betreffende kwesties heeft geïnformeerd en deze grotendeels waren opgelost en aan geen van de kwesties gevolgen verbonden zijn geweest.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ontvankelijkheid

 5.2 Verweerder is per 1 januari 2015 op eigen verzoek van het tableau geschrapt. Naar vaste jurisprudentie kan een klacht tegen een advocaat die van het tableau is geschrapt, behandeld  worden en is deze ontvankelijk zo lang het betreft een klacht tegen gedragingen die de voormalige advocaat heeft verricht toen hij nog advocaat was. In zoverre is klaagster ontvankelijk in haar klacht. 

5.3 Verweerder stelt zich  op het standpunt dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht, omdat het samenwerkingsverband is aangegaan met zijn praktijkvennootschap en niet met verweerder persoonlijk. De raad is van oordeel dat het tuchtrecht op de in het geding zijnde gedragingen van verweerder van toepassing is nu deze gedragingen grote verwevenheid hebben met de advocatenpraktijk van verweerder en daar moeilijk los van kunnen worden gezien. Klaagster is dan ook in haar klacht tegen verweerder ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel a)

5.4 Met dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij zijn deplorabele financiële toestand en die van zijn praktijkvennootschap heeft verzwegen, terwijl deze informatie voor klaagster van groot belang was bij het aangaan van een samenwerkingsverband. Dit klachtonderdeel raakt derhalve de financiële integriteit van verweerder. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist dat sprake was van een deplorabele financiële toestand van zijn praktijkvennootschap. Zo heeft verweerder ten aanzien van de procedure met de Rabobank gesteld dat het een privé kwestie betrof, maar uit de stukken van het dossier blijkt dat de rechtbank de praktijkvennootschap van verweerder in oktober 2013 – derhalve in de periode waarin de gesprekken over deelneming in klaagster werden gevoerd – heeft veroordeeld tot betaling van een aanzienlijke geldsom. Met klaagster is de raad van oordeel dat verweerder dergelijke, in het kader van de voorgenomen samenwerking relevante, informatie niet voor zich had behoren te houden. Ten aanzien van de privé kwestie met Nationale Nederlanden stelt verweerder daarvan eerst op 13 februari 2014 – en derhalve na de totstandkoming van de samenwerking – op de hoogte te zijn geraakt door middel van het faillissementsrekest. De raad overweegt als volgt. Het indienen van een faillissementsrekest is doorgaans ultimum remedium. Het komt de raad dan ook voor dat verweerder in een veel eerder stadium op de hoogte moet zijn geweest van de problematiek met Nationale Nederlanden. Met klaagster is de raad van oordeel dat dergelijke privé kwesties voor het functioneren van een advocaat van belang kunnen zijn en in het kader van een voorgenomen samenwerking aan de orde behoren te komen. Door in verband met de voorgenomen samenwerking voor klaagster belangrijke informatie voor haar te verzwijgen, heeft verweerder zich zodanig gedragen dat het vertrouwen in hem als advocaat is geschaad.

5.5 Het klachtonderdeel is mitsdien gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Ook dit klachtonderdeel strekt ertoe de financiële integriteit van verweerder aan de kaak te stellen. Klaagster is gedurende de kortdurende samenwerking met verweerder tot de ontdekking gekomen dat verweerder (uit naam van klaagster) facturen heeft gezonden, waarvan hij bij voorbaat wist dat deze niet zouden worden voldaan, omdat het maximum was bereikt. Verweerder heeft zulks niet betwist noch heeft hij ter zake een verklaring gegeven, terwijl hij daartoe wel de gelegenheid heeft gekregen. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien gegrond. 

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld en/of nagelaten zoals een advocaat niet betaamt. Gelet op de omstandigheden van het geval, waarbij de raad tevens van belang acht dat verweerder er geen blijk van heeft gegeven dat hij inziet dat hij onjuist heeft gehandeld, acht de raad de maatregel van  berisping hier passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot,

H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door

mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl