Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:275

Zaaknummer

15-057A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Geheimhoudingsplicht geldt niet onverkort in tegen advocaat aanhangig gemaakte tuchtprocedure.

Uitspraak

Beslissing van 24 november 2015

in de zaak 15-057A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 maart 2015 met kenmerk 4014-0781, door de raad ontvangen op 6 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brief van de deken aan de raad;

- van de stukken 1 tot en met 8 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, de aan de raad ambtshalve bekende beslissing tussen partijen van 12 januari 2015 en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klagers in deze procedure zijn de personal holding van de heer R (hierna: klaagster) en de heer R zelf (hierna: klager). Klaagster heeft van 2006 tot 27 februari 2012 50% van de aandelen in MEI N.V. (hierna: MEI) gehouden. De heer W was de andere 50%-aandeelhouder. Klager en de heer W vormden sinds 2006 tezamen het bestuur van MEI. MEI had een aantal dochtervennootschappen, waaronder MFB, dat het beheer van een aantal beleggingsfondsen voerde en van die fondsen bestuurder was.

2.3 In 2009 ontstonden binnen MEI ernstige conflicten. W heeft (tezamen met een medebestuurder van MFB) klager in januari 2010 als bestuurder van MFB geschorst. Klager is tegen deze schorsing met succes opgekomen in kort geding. Vervolgens heeft klaagster op 21 september 2010 een enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer ingediend.

2.4 Verweerster heeft MEI en haar dochtervennootschappen jarenlang als advocaat bijgestaan. Na indiening van het enquêteverzoek heeft verweerster klagers te kennen gegeven niet voor MEI te zullen optreden in de enquêteverzoek.

De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 10 februari 2011:

- een onderzoek gelast naar het beleid en de gang van zaken bij MEI en enkele dochtervennootschappen, waaronder MFB;

- bij wijze van voorlopige voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding, (i) klager en W als bestuurders van die vennootschappen geschorst, (ii) een nader aan te wijzen persoon tot bestuurder van die vennootschappen benoemd en (iii) bepaald dat één aandeel van W en het prioriteitsaandeel in MEI ten titel van beheer zijn overgedragen aan die bestuurder.

Bij vervolgbeschikking van 18 februari 2011 heeft de Ondernemingskamer Van H benoemd tot onderzoeker en K tot bestuurder van de vennootschappen.

2.5 Na de benoeming van K tot bestuurder van MEI is verweerster op verzoek van K opnieuw gaan optreden als advocaat van MEI. Verweerster heeft MEI vanaf najaar 2011 bijgestaan bij de verkoop van de aandelen in MEI. Op 27 februari 2012 zijn de aandelen in MEI overgedragen aan PCI GmbH.

2.6 Bij brief van 7 januari 2014 hebben klagers een klacht tegen verweerster ingediend over het handelen van verweerster in de periode februari 2011 tot 28 februari 2012, toen K bestuurder van MEI was (klachtprocedure I). Klagers waren in die periode (direct respectievelijk indirect)

50%-aandeelhouder in MEI en menen dat hun belangen door het optreden van verweerster zijn geschaad.

2.7 In klachtprocedure I heeft mr. D, een kantoorgenoot van verweerster, verweer gevoerd. In het kader van dit verweer heeft mr. D bij brief van 3 februari 2014 aan de deken een uitgebreid procesdossier van de enquêteprocedure overgelegd. Van het bedoelde procesdossier maakt deel uit een onderzoeksverslag genaamd “Aanvulling op Verslag”. Dit onderzoeksverslag valt onder het bepaalde in artikel 2:353 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW), welk artikel bepaalt dat het aan anderen dan de rechtspersoon verboden is mededelingen aan derden te doen uit het verslag, voor zover dat niet voor een ieder ter inzage ligt, tenzij zij daartoe op hun verzoek door de voorzitter van de Ondernemingskamer zijn gemachtigd.

2.8 Bij verzoekschrift van 4 juli 2014 heeft verweerster, niet in haar hoedanigheid van advocaat van de vennootschappen, doch voor zich, de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om – kort samengevat – haar – voor zover nodig - te machtigen tot overlegging van de Aanvulling op Verslag in het kader van klachtprocedure I. Bij beschikking van 30 juli 2014 heeft de voorzitter van de Ondernemingskamer dit verzoek afgewezen.

2.9 Bij brief van 21 oktober 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, dat verweerster bij het voeren van verweer tegen een door klagers tegen haar ingediende klacht, in strijd met de wet een onderzoeksverslag heeft overgelegd, dat niet voor een ieder ter inzage heeft gelegen.

3.2 Door aldus te handelen heeft verweerster niet alleen haar geheimhoudingsplicht uit artikel 2:353 lid 3 BW geschonden, maar tevens een misdrijf als bedoeld in artikel 272 Wetboek van Strafrecht gepleegd. Dientengevolge heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt dat de norm van artikel 2:353 lid 3 BW uitsluitend strekt tot bescherming van de verweerder in de enquêteprocedure wiens functioneren voorwerp is van het onderzoek waarover het verslag gaat. Dat zijn in dit geval de cliënten van verweerster en niet klagers, aldus verweerster. Overlegging van het onderzoeksverslag in het kader van klachtprocedure I was volgens verweerster bovendien nodig om de deken zo volledig mogelijk voor te lichten, terwijl bij de klachtprocedure slechts partijen betrokken waren die het onderzoeksverslag al kenden.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad overweegt dat de geheimhoudingsplicht van een advocaat niet onverkort geldt in een door een cliënt tegen zijn advocaat aanhangig gemaakte tuchtrechtprocedure. De advocaat moet zich immers naar behoren kunnen verdedigen tegen de tuchtklacht. Verweerster heeft gemeend zich te moeten verdedigen tegen het in haar ogen agressieve en veelomvattende karakter van de klacht. Door overlegging van de “Aanvulling op Verslag”, waarin een bepaald beeld van klagers wordt geschetst, heeft verweerster de achtergrond van de haar gemaakte verwijten willen schetsen en de deken in het kader van zijn onderzoek een zo volledig mogelijk beeld van de zaak willen schetsen. De raad is van oordeel dat verweerster het overleggen van het aanvullende onderzoeksverslag in redelijkheid noodzakelijk mocht achten voor haar verweer tegen voornoemde klacht en mocht verwachten dat de deken en de raad van die gegevens een zeer terughoudend gebruik zouden maken. Ten slotte is het niet aan de tuchtrechter om te oordelen over schending van artikel 2:353 lid 3 BW en de al dan niet strafrechtelijke consequenties daarvan. In zoverre leidt de beschikking van de Ondernemingskamer van 30 juli 2014 ook niet tot een ander oordeel.

5.3 De klacht is mitsdien ongegrond.  

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot,

H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

-

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers 

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl