Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:264

Zaaknummer

L 318 - 2014

Inhoudsindicatie

 Ook in verzet is niet gebleken dat de afwijzing van de vordering door de rechtbank wegens onvoldoende onderbouwing aan verweerder is te wijten.

Inhoudsindicatie

Hoger beroep afgeraden tenzij klager in hoger beroep schade wel onweersprekelijk zou kunnen aantonen. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 9 november 2015

in de zaak L 318-2014

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 december 2014 op de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 8 december 2014 met kenmerk DOK 14-144 , door de raad ontvangen op 9 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 17 december 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond in al haar onderdelen afgewezen, welke beslissing op 18 december 2014 is verzonden aan klager.

1.3      Bij brief van 22 december 2014, met bijlagen, door de raad ontvangen op 23 december 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak was voorzien op 26 mei 2015.

1.5      Na de behandeling ter zitting heeft klager een wrakingsverzoek ingediend. De uitspraak is in afwachting van een beslissing op het wrakingsverzoek uitgesteld. Bij beslissing van 28 september 2015 heeft de wrakingskamer van de raad het wrakingsverzoek van klager afgewezen.

1.6         De raad heeft kennisgenomen van:

-            de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is ingesteld en van de stukken waarop de  beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-            het verzetschrift van klager d.d. 22 december 2014;

-            een faxbrief van klager d.d. 23 december 2014.

 

2          FEITEN en klacht

2.1     Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          VERZET

3.1      De gronden van het verzet houden - zakelijk weergegeven- het volgende in:

 

De voorzitter gaat voorbij aan de kern van de klacht. Zij laat het een en ander ten onrechte buiten beschouwing en rept met geen woord over het niet inbrengen door verweerder van zeer relevante stukken, onder andere stukken die in het overgenomen dossier van de voorgaande advocaat zaten waarin klager een inkomstenderving van € 420.000,- en een schadevordering van € 110.613,65 berekend had.

 

4          VERWEER

4.1      Voor een weergave van het verweer verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, nu klager daartegen in verzet niet opkomt.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.3      Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Klager heeft zijn standpunten ook in de verzet procedure onvoldoende onderbouwd en geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan feitelijk kan worden vastgesteld dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Aangaande de  brieven van verweerder van respectievelijk 16 januari en 31 januari 2014 die klager in verzet, ter nadere onderbouwing van zijn standpunten, heeft overgelegd overweegt de raad voorts nog het volgende.

5.4      Anders dan klager is de raad van oordeel dat de brief van verweerder d.d. 31 januari 2014 geen erkenning inhoudt van het feit dat hij verwijtbaar zou hebben verzuimd om relevante stukken in het geding te brengen. In die brief wijst verweerder klager slechts op het feit dat de rechtbank onderdelen van diens vordering heeft afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing en op de eventuele mogelijkheid om in hoger beroep de vordering alsnog beter te onderbouwen. Daaruit kan naar het oordeel van de raad niet worden geconcludeerd dat dit gebrek aan  onderbouwing aan verweerder te wijten is geweest. Dat verweerder in zijn brief d.d. 16 januari 2014 aan klager heeft geschreven dat hij van mening was dat de toegekende schade geen recht doet aan de werkelijke schade, doet daar niet aan af. In die brief heeft verweerder klager immers slechts gewezen op het feit dat naar het oordeel van de rechtbank klager onvoldoende had aangetoond dat hij de gestelde immateriële schade ook daadwerkelijk had geleden. Daarbij heeft verweerder klager uit kostenoverwegingen vooralsnog afgeraden om een rechtsmiddel aan te wenden, tenzij klager in hoger beroep die schade wel onweersprekelijk zou kunnen aantonen. Dat verweerder heeft verzuimd relevante stukken ter onderbouwing in de procedure in te brengen die tot een ander oordeel van de rechtbank zouden hebben geleid  blijkt hieruit niet, noch overigens uit de stukken zoals die ter onderbouwing van de klacht door beide partijen zijn overgelegd en het verhandelde ter zitting.

5.5      Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

6        BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman , voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Kneepkens en L.R. G. M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 november 2015

 

per aangetekende brief en per gewone post verzonden aan:

-                 klager

-                 verweerder

-                 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-                 de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.