Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:260

Zaaknummer

L 84 en L 85 -2015

Inhoudsindicatie

Voor zover verweerders van oordeel waren dat het horen van de door klager vermelde getuigen niet nodig dan wel niet in het belang van de zaak van klager was, had het op de weg van verweerders gelegen dit gemotiveerd aan klager voor te houden en om misverstand hierover te voorkomen dit schriftelijk te bevestigen. Dit geldt temeer nu klager een andere mening had dan verweerders over welke getuigen gehoord moesten worden en er bovendien sprake was van een taalbarrière tussen klager en verweerders.

Inhoudsindicatie

Overigens niet gebleken dat verweerders zijn  tekortgeschoten, noch dat klager is er van is weerhouden om een rechtsmiddel in te stellen.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk gegrond; enkele waarschuwing

Uitspraak

 

Beslissing van  7 december 2015

in de zaak L 84 en 85-2015

 

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                    

                        

 

     

     klaagster

 

 

 

                      tegen:

 

 

 

 

 

            

                         verweerders

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 20 mei 2015 met kenmerk DOK 14-175 en 14-179, door de raad ontvangen op 21 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 oktober 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder sub 2, mede namens verweerder sub 1 . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken dd. 20 mei 2015, met bijlagen;

-       de brief van klager dd. 14 september 2015, met bijlagen;

-       de brief van verweerder sub 1 dd. 1 oktober 2015.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerders hebben klagers bijgestaan in een civielrechtelijke procedure tegen de verzekeraar van klager. De verzekeraar is bij vonnis dd. 5 april 2006 veroordeeld om aan klager alle schade te vergoeden die klager had geleden en nog zou lijden ten gevolge van de brand op 6 januari 2003 in een aan klager toebehorend pand.

2.2      De verzekeraar heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep aangetekend. Bij tussenarrest dd. 15 januari 2008 heeft het gerechtshof de verzekeraar toegelaten te bewijzen dat geen van de andere sleutelhouders van het café de brand heeft gesticht. Aan klager werd de opdracht verstrekt om te bewijzen dat zijn financiële positie ten tijde van de brand goed was. Vervolgens hebben (contra-)enquêtes plaatsgevonden op 25 april 2008, 16 mei 2008, 20 juni 2008, 5 december 2008, 4 juni 2009, 16 juli 2009, 9 oktober 2009 en 4 februari 2010.   

2.3      De verzekeraar heeft op 10 juli 2012 een memorie na enquête genomen en klager op 21 augustus 2012 een antwoordmemorie na enquête. Beide partijen zijn hierin ingegaan op de diverse getuigenverklaringen.

 

3          klacht

3.1      De klacht tegen verweerder sub 1   houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder in een civiele procedure tussen klager en  verzekeraar X over een brandverzekeringsuitkering ter zake een café heeft verzuimd om belangrijke getuigen te laten horen én de goede financiële positie van klager onderbelicht heeft gelaten.

2.     verweerder heeft getracht klager ervan te weerhouden om cassatie in te stellen. Hij heeft klager onjuist geïnformeerd dat hij geen financiële steun zou krijgen en dat het € 20.000,- tot € 30.000,- zou gaan kosten. Klager kreeg wel financiële steun en het heeft hem slechts € 1815,- gekost.

 

De klacht tegen verweerder sub 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1      verweerder in een civiele procedure tussen klager en  verzekeraar X over een brandverzekeringsuitkering ter zake een café heeft verzuimd om belangrijke getuigen te laten horen én de goede financiële positie van klager onderbelicht heeft gelaten;

2      verweerder de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd omdat  hij onvoldoende ervaring met en kennis van verzekeringszaken had.

 

 

3.2     Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

 

Van de zijde van klager diende te worden aangetoond dat klager geen motief had voor brandstichting en/of verzekeringsfraude. Met de getuigenis van de heer D voor het gerechtshof had aangetoond kunnen worden dat de brand een gevolg was van een ongeval en dat er geen sprake was van opzet

Getuige C had kunnen bevestigen dat hij het café net had gekocht; Een medewerker van de Xbank en een medewerker van een willekeurig andere financiële instelling hadden gunstig kunnen verklaren over de financiële situatie van klager.

Verweerders hebben deze getuigen, ondanks het verzoek van klager daartoe, niet opgeroepen. In de visie van verweerders was dat niet nodig omdat klager de zaak zonder de getuigenis van zijn zwager niet kon verliezen. Het gevolg hiervan was dat het gerechtshof niet in kennis is gesteld van de gezonde financiële situatie van klager.

Verweerders hebben voorts, toen de verzekeraar afzag van het horen van rechercheur F als getuige, nagelaten rechercheur F zelf als getuige op te roepen. Als gevolg hiervan was er geen getuige aanwezig om te verklaren dat in de twee dozen in de bagagekluis in het station Maastricht niets van waarde was aangetroffen.

 

4          VERWEER

4.1      De zaak van klager is aanvankelijk door verweerder sub 1 behandeld. Verweerder sub 2 heeft In overleg en samenwerking met verweerder sub 1 de processtukken in eerste aanleg en hoger beroep opgesteld en de getuigenverhoren bijgewoond. tegen De getuige D. is wèl gehoord.  Het belangrijkste deel van het expertiserapport van de heer D. behoort tot de processtukken.

4.2      De financiële positie van klager is uitvoerig geschetst en de beschuldigingen van verzekeringsfraude zijn tegengesproken. Ook is de kwestie van de sleutelhouders uitgebreid aan de orde geweest in eerste aanleg en in hoger beroep. De heer L is in hoger beroep gehoord. Van het horen van getuige F is afgezien omdat hij niets relevants extra zou kunnen verklaren

4.3      Het is niet juist dat de gehele verdediging was gebaseerd op het feit dat de zwager van klager niet zou getuigen. Klager geeft hiermee de waarde van zijn zwager verkeerd weer.

4.4      Verweerder sub 1 heeft klager geïnformeerd over de mogelijke kosten van cassatie in combinatie met een verwijzing naar een ander gerechtshof.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

Klachtonderdeel 1 tegen beide verweerders:

5.2      Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat in de procedure tussen klager en zijn verzekeraar diverse enquêtes hebben plaatsgevonden. Blijkens de antwoordmemorie na enquête blijkt dat zijdens de verzekeraar veel getuigen zijn gehoord. Klager verwijt verweerders dat zij hebben nagelaten de diverse door klager genoemde getuigen te doen horen, waardoor onder meer de goede financiële positie van klager ten tijde van de brand onderbelicht is gebleven.

5.3      Ter zitting is door verweerder sub 2 naar voren gebracht dat tussen partijen discussie is gevoerd over het al dan niet doen horen van getuigen die mogelijk negatief voor klager zouden kunnen verklaren, onder wie de accountant van klager. Ook het al dan niet doen horen van de getuige D, die in eerste aanleg al een verklaring had afgelegd en de rechercheur F is tussen partijen besproken.

5.4      Een advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Klager wenste, gelet op de aan hem opgedragen opdracht om aan te tonen dat zijn financiële positie ten tijde van de brand goed was, medewerkers van de Xbank een getuigenverklaring over zijn financiële positie te laten afleggen. Voor zover verweerders van oordeel waren dat het horen van de door klager vermelde getuigen niet nodig dan wel niet in het belang van de zaak van klager was, had het op de weg van verweerders gelegen dit gemotiveerd aan klager voor te houden en om misverstand hierover te voorkomen dit schriftelijk te bevestigen. Dit geldt temeer nu klager een andere mening had dan verweerders over welke getuigen gehoord moesten worden en er bovendien sprake was van een taalbarrière tussen klager en verweerders. Nu verweerders hebben nagelaten de gemaakte afspraken over het horen van getuigen schriftelijk vast te leggen, komt het misverstand hierover voor risico van verweerders, waarvan hen een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. De raad zal het klachtonderdeel 1 tegen beide verweerders gegrond verklaren.

         Klachtonderdeel 2 tegen verweerder sub 1:

 

5.5      Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat verweerder sub 1 hem ervan heeft weerhouden om cassatie in te stellen. Verweerder sub 1 heeft klager geadviseerd over het al dan niet instellen van advies en hem gewezen op de mogelijke kosten , inclusief de kosten in geval van een terug verwijzing naar een ander gerechtshof. De beslissing over het al dan niet instellen van cassatie lag bij klager, zoals ook is gebleken nu klager zich tot een andere advocaat heeft gewend om cassatie in te stellen. Het tweede onderdeel van de klacht tegen verweerder sub 2 is naar het oordeel van de raad ongegrond.

         Klachtonderdeel 2 tegen verweerder sub 2:

5.6      Klager heeft geen concrete feiten en of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat verweerder de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd omdat  hij onvoldoende ervaring met en kennis van verzekeringszaken had. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is hiervan niet gebleken. Het tweede onderdeel van de klacht tegen verweerder sub 2 is naar het oordeel van de raad ongegrond.

 

 

6          MAATREGEL

6.1      De raad acht de maatregel enkele waarschuwing  passend en geboden.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart onderdeel 1 van de klacht teen beide verweerders gegrond en legt ter zake aan verweerders de maatregel van enkele waarschuwing op;

verklaart onderdeel 2 van de klacht tegen verweerder sub 1 ongegrond;

verklaart onderdeel 2 van de klacht tegen verweerder sub 2 ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door , mr. G.J. E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 7 december 2015

 

verzonden aan:

-        klager

-        verweerders

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerders

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

            

              c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl