Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:263

Zaaknummer

L 89 - 2015

Inhoudsindicatie

niet onbegrijpelijk dat verweerder meende dat het vermogen van klaagster boven de toegestane heffingstoets lag, maar het had op de weg van verweerder gelegen om, zeker gelet op de bijzondere omstandigheid dat klaagster niet over haar vermogen kon beschikken, deze zaak ter toetsing aan de Raad voor Rechtsbijstand voor te leggen. Verweerder heeft klaagster de mogelijkheid om voor een toevoeging in aanmerking te komen ontnomen.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond; enkele waarschuwing

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van  7 december 2015

in de zaak L 89-2015

 

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                    

                        

 

     

     klaagster

 

 

 

                      tegen:

 

 

 

 

            

                      verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 3 juni 2015 met kenmerk DOK 14-097, door de raad ontvangen op 4 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 oktober 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

- de brief van de deken dd. 3 juni 2015, met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft in deze procedure op 12 oktober 2011 een toevoeging aangevraagd, welke aanvraag op bij beslissing dd. 2 november 2011 is afgewezen, wegens overschrijding van het wettelijk vastgestelde vermogen.

2.2      In maart 2013 heeft klaagster zich opnieuw tot verweerder gewend in verband met een kinderalimentatiekwestie. Verweerder heeft klaagster te kennen gegeven dat zij voor deze nieuwe zaak evenmin voor een toevoeging in aanmerking kon komen, aangezien haar vermogen te hoog was.

2.3      Verweerder heeft namens klaagster een verzoek tot wijziging kinderalimentatie bij de rechtbank ingediend en de zitting bij de rechtbank bijgewoond. Verweerder heeft aan klaagster een bedrag ad € 4.762,35 in rekening gebracht. Klaagster heeft een bedrag ad € 2.491,45 aan verweerder voldaan en een bedrag ad € 2.270,90 op de derdengeldrekening van de deken gestort, aangezien verweerder gebruik maakte van zijn retentierecht ten aanzien van de overdracht van het dossier aan de opvolgende advocaat.

2.4      Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift wijziging alimentatie is de zaak door de rechtbank verwezen naar mediation. De mediator heeft een toevoeging voor klaagster aangevraagd, welke aanvraag is toegewezen.

3          klacht

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

verweerder in 2013 in de zaak betreffende kinderalimentatie heeft miskend dat klaagster recht had op een toevoeging. De mediator en de opvolgend advocaat van klaagster hebben door toepassing van peiljaarverlegging wèl een toevoeging gekregen.

 

3.2      De belastingaangifte 2012 en 2013 zijn door een belastingconsulent, werkzaam bij de belastingdienst, ingevuld. De belastingdienst was op de hoogte van de vordering van klaagster op haar ex-echtgenoot. Uit de IB aangifte 2013 blijkt dat de belastingdienst de nog openstaande vordering op de ex-echtgenoot van klaagster niet tot het fiscale vermogen in box 3 rekent. Dan hoeft dat ook niet bij de aanvraag toevoeging. De gegevens van de belastingdienst zijn immers het uitgangspunt.

 

3.3      Gelet op de belastingaangifte 2013 en de door de Raad voor Rechtsbijstand in 2013 gehanteerde vermogensgrens had klaagster in 2013 wel recht op een toevoeging. Verweerder heeft klaagster onjuist geïnformeerd en ten onrechte geen toevoeging aangevraagd. Verweerder heeft klaagster ten onrechte werkzaamheden in rekening gebracht.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft klaagster in 2011 in de echtscheidingsprocedure bijgestaan. In deze zaak is de toevoegingsaanvraag door de Raad voor Rechtsbijstand op grond van de vermogenstoets afgewezen. Bij echtscheidingsconvenant is aan klaagster een woning, een auto  en een vordering op haar ex-echtgenoot ad € 120.000 toebedeeld (in totaal €546.000,- )

 

4.2     Klaagster heeft zich in 2013 in een alimentatiekwestie opnieuw tot verweerder gewend. Het vermogen van klaagster, waaronder de vordering van € 120.000,- op haar ex-echtgenoot , was nog steeds aanwezig. Een deel van de vordering was zelfs al voldaan (2x € 20.000,-).Het stond verweerder daarom niet vrij om een toevoeging aan te vragen. Het vermogen van klaagster overschreed immers de wettelijk vastgesteld financiële grenzen (artikel 34 Wet op de Rechtsbijstand). Het heffingsvrije vermogen bedroeg in 2013 € 21.139,-. Duidelijk is dat het vermogen van klaagster meer bedroeg dan het voor haar geldende heffingsvrije vermogen.

 

4.2      De mediator en de opvolgend advocaat kunnen alleen een toevoeging voor klaagster hebben gekregen doordat een niet volledige opgave van het vermogen is gedaan.  Uit niets blijkt dat de belastingdienst op de hoogte was van de vordering van klaagster ad € 120.000,-. De vordering is in ieder geval niet opgenomen in de aangifte IB 2013. Overigens is dit niet relevant aangezien niet de belastingdienst maar de Raad voor Rechtsbijstand beslist op een aanvraag om gefinancierde rechtshulp. De Raad voor Rechtsbijstand was niet op de  hoogte van het vermogen van klaagster van in totaal € 546.000,-. Als daarvan melding was gemaakt was de toevoegaanvraag immers afgewezen.

 

4.3      Verweerder heeft gelet op zijn wetenschap van het bij klaagster aanwezige vermogen ten tijde van het starten van de procedure tot wijziging van de alimentatie in medio maart 2013 terecht en op goede gronden geen aanvraag om toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2      Vast staat dat verweerder in maart 2013 niet op de hoogte was van de belastingaanslag over 2013. Voorts staat vast dat de ex-echtgenoot van klaagster in 2012twee maal een bedrag ad € 20.000,- aan klaagster heeft betaald. Klaagster stelt dat dit bedrag voor een groot gedeelte is opgegaan aan advocaatkosten. Klaagster stelt dat zij door toepassing van peiljaarverlegging voor een toevoeging in aanmerking had kunnen komen.

5.3      Vast staat dat de mediator en de opvolgende advocaat aangevraagde toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand is toegekend. Uit de aan de raad overgelegde stukken, noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat de toevoegingen op basis van fraude zijn verkregen.

5.4      Artikel 34 van de Wet op Rechtsbijstand verplicht een advocaat om zijn cliënt in staat te stellen om een toevoeging aan te vragen. Dit lijdt slechts uitzondering indien de advocaat goede gronden heeft om geen toevoeging aan te vragen. Met de kennis die verweerder uit het tussen partijen gesloten convenant had is het niet onbegrijpelijk dat verweerder meende dat het vermogen van klaagster boven de toegestane heffingstoets lag, maar het had op de weg van verweerder gelegen om, zeker gelet op de bijzondere omstandigheid dat klaagster niet over haar vermogen kon beschikken, deze zaak ter toetsing aan de Raad voor Rechtsbijstand voor te leggen. Verweerder heeft klaagster de mogelijkheid om voor een toevoeging in aanmerking te komen ontnomen.

5.5      Een advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Het valt verweerder aan te rekenen dat hij de aan hem verleende opdracht en de financiële afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd. Gelet op het belang van klaagster bij het al dan niet aanvragen van een toevoeging had het op de weg van verweerder gelegen schriftelijk te bevestigen op grond waarvan hij niet bereid was om een toevoeging voor klaagster aan te vragen.

5.6      De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de klacht gegrond is.

 

 

6          MAATREGEL

6.1      De raad acht de maatregel enkele waarschuwing passend en geboden.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

verklaart de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

 

 

Aldus gegeven door , mr. G.J. E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 december 2015

 

verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover deze ongegrond is verklaard tevens door

-       klaagster

-        de deken van de orde van advocaten te

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl