Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:284

Zaaknummer

15-090A

Inhoudsindicatie

15-090A: Klacht tegen advocaat wederpartij in beide onderdelen ongegrond. De door verweerder overgelegde correspondentie kwalificeert niet als confraternele correspondentie. Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de brief in het geding te brengen. Verweerder heeft zich overigens voldoende welwillend opgesteld.

Uitspraak

Beslissing van 1 december 2015

in de zaak 15-090A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 april 2015 met kenmerk 4014-0958, door de raad ontvangen op 7 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 oktober 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 11 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager sub 1 is op verzoek van verhuurder K op 11 mei 2009 gerechtelijk ontruimd door een deurwaarderskantoor (hierna: deurwaarderskantoor v.d. H), welk kantoor – in verband met verbondenheid in het verleden – mede de naam van verweerder draagt. De ontruiming is door de rechtbank en het hof gekwalificeerd als onrechtmatig.

2.3 Klager sub 1 heeft vervolgens op 19 december 2012 bij de rechtbank Amsterdam een vordering tot schadevergoeding wegens de onrechtmatige ontruiming tegen verhuurder K ingesteld. Klager sub 1 is in die procedure bijgestaan door klager sub 2. Verhuurder K is bijgestaan door verweerder.

2.4 Gelijktijdig met de ingestelde vordering in de bodemprocedure is in een voorlopige voorziening (ex artikel 223 Rv) een voorschot op de schadevergoeding gevorderd. De voorlopige voorziening is afgewezen bij vonnis van 10 april 2013. Klager sub 2 heeft op 6 mei 2013 namens klager sub 1 appèl ingesteld tegen voornoemd vonnis.

2.5 De zaak is bij het hof op de parkeerrol terechtgekomen. In de periode dat de zaak op de parkeerrol stond, heeft er een briefwisseling plaatsgevonden tussen klager sub 2 en – een deurwaarder van – deurwaarderskantoor v.d. H.

2.6 Een brief van klager sub 2 aan deurwaarderskantoor v.d. H van 6 maart 2014 luidt – voor zover van belang – als volgt:

“Anders dan u stelt staat de zaak op de parkeerrol en heb ik van cliënt opdracht alsnog fourneren voor arrest aan te houden. Ik wijs erop dat de tegenpartij nog niet van antwoord heeft gediend.”

2.7 Bij brief van 10 maart 2014 heeft deurwaarder B van deurwaarderskantoor v.d. H op de brief van 6 maart 2014 gereageerd.

2.8 Een brief van 14 maart 2014 van klager sub 2 aan deurwaarder B, deurwaarder bij deurwaarderskantoor v.d. H, luidt – voor zover van belang – als volgt:

“Overigens ga ik ervan uit dat corresponderen met u gebeurt in naam van [verweerder], de advocaat in deze en onze correspondentie vertrouwelijk en confraterneel is.”

2.9 Op 3 december 2014 vindt er pleidooi plaats bij het Hof Amsterdam. Verweerder legt met zijn pleitnota een aantal producties – waaronder de hiervoor onder 2.6 en 2.7 vermelde brieven – over. Klager sub 2 maakt bezwaar tegen het overleggen van de brief van 6 maart 2014. Bij eerdere brieven van 1 december 2014 heeft een stafmedewerker van de deken Amsterdam desgevraagd aan verweerder laten weten dat het verweerder vrij staat die brief in het geding te brengen.

2.10 Verweerder heeft tijdens het pleidooi van 3 december 2014 onder het kopje “De proceskosten: procederen om des keizers baard of zijn er andere belangen?” de volgende vragen opgeworpen over de door klagers gekozen procesaanpak:

“Wat zijn de (voorzienbare) gevolgen van de proceshouding van [klager sub 1]:

a. dat U Gerechtshof de vordering niet zal toewijzen omdat de rechtbank vandaag de datum zal vaststellen waarop uitspraak zal worden gedaan.

b. dat [verhuurder K.] onnodig veel kosten heeft moeten maken in dit geding.

c. dat tegen de achtergrond van deze feiten de vraag kan worden gesteld welk doel dit pleidooi c.q. de behandeling van dit dossier nu nog dient.

d. dat het voorzienbaar is dat de proceskostenveroordeling ten laste van [klager sub 1], die kosteloos procedeert (kosten die slechts een deel dekken van de kosten die [verhuurder K] heeft moeten maken) substantieel hoger zijn dan wanneer direct zou zijn geroyeerd in maart 2014 of direct in september 2014 arrest zou zijn gevraagd.

e. dat het voorzienbaar is dat de toegevoegd advocaat van [klager sub 1] een hogere vergoeding van de Staat zal ontvangen dan wanneer direct zou zijn geroyeerd in maart 2014 of direct arrest zou zijn gevraagd.

16 (…) In die lijn zou vandaag wellicht antwoord kunnen worden verkregen van [klager sub 1] op de vraag c. en op de vraag of [klager sub 1] zich bewust is van de impact van deze procesaanpak. ”

2.11 Bij brief van 9 december 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder, althans een namens hem handelende hulppersoon, zonder toestemming van klagers confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht;

b) verweerder aan het hof heeft medegedeeld (i) dat klager sub 2 slechts voor eigen financieel belang procedeert en (ii) dat klager sub 2 zijn cliënt (klager sub 1) niet voldoende heeft voorgelicht over een mogelijk hogere kostenveroordeling na hoger beroep.

3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel b) stellen klagers dat verweerder klager sub 1 op die manier heeft afgeschilderd als onwetend en het misplaatst is dat klager sub 2 verweten wordt persoonlijke belangen na te streven. Verweerder heeft aldus in strijd gehandeld met Gedragsregels 1 en 17, aldus klagers.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

4.2 Er is geen sprake van confraternele correspondentie tussen advocaten. Verweerder treedt rechtstreeks als zelfstandig advocaat op. Tussen verweerder, het deurwaarderskantoor v.d. H en/of deurwaarder B bestaat geen rechtsverhouding noch is deurwaarder B te beschouwen als een  hulppersoon.

4.3 Verweerder heeft geen beschuldigingen geuit jegens klagers sub 1 en 2. Hij heeft slechts een vraag betreffende de proceskosten aan de orde gesteld, aldus – steeds – verweerder.

4.4 Verweerder heeft de klacht ook overigens gemotiveerd betwist. Op zijn standpunt wordt hierna waar nodig ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ontvankelijkheid klager sub 3

5.2 De raad overweegt dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn eigen belang getroffen is of kan worden. Klagers hebben ter zitting erkend dat klager sub 3 geen eigen belang maar uitsluitend een algemeen belang heeft. De raad komt derhalve tot het oordeel dat klager sub 3 in zijn klachten niet-ontvankelijk is.

Klachtonderdeel a)

5.3 De raad stelt voor de beoordeling van klachtonderdeel a) voorop dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte brieven, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken.

5.4 Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder dat hij niet verbonden is aan deurwaarderskantoor v.d. H hebben klagers onvoldoende gesteld waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. De raad gaat er zodoende vanuit dat de brief van 6 maart 2014 – van klager sub 2 aan deurwaarderskantoor v.d. H – heeft te gelden als een brief van een advocaat aan een deurwaarder en aldus niet kwalificeert als confraternele correspondentie. Dat klager sub 2 in een brief van 14 maart 2014 – waarvan in de procedure niet is komen vast te staan dat deze verweerder tijdig heeft bereikt – anders heeft betoogd, doet aan dat oordeel niet af, het blijft immers correspondentie met een deurwaarder waarop de Gedragsregels niet van toepassing zijn. Verweerder heeft in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de brief van 6 maart 2014 over te leggen.

5.5 Klachtonderdeel a) is ongegrond.

5.6 De raad overweegt ten overvloede dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door de deken te raadplegen nadat hij bekend werd met de bezwaren van klagers ten aanzien van de overgelegde brief van 6 maart 2014.

Klachtonderdeel b)

5.7 De raad stelt bij de beoordeling van klachtonderdeel b) en het daartegen gerichte verweer voorop, dat de Gedragsregels mede dienen tot de instandhouding van een onderlinge verhouding binnen de beroepsgroep die gebaseerd is op welwillendheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een goede beroepsuitoefening. Anderzijds vereist die beroepsuitoefening dat het te dienen partijbelang daaraan niet ondergeschikt wordt gemaakt. Partijdigheid is immers een kernwaarde van de advocatuur. Steeds zal daarom in een mogelijk spanningsveld tussen een welwillende confraternele verhouding en het partijbelang van de advocaat verlangd worden hierin een zorgvuldige afweging te maken waarbij de omstandigheden van de te behandelen zaak mede bepalend zijn (Hof van Discipline 16 augustus 2013, nr. 6626).

5.8 Ook klachtonderdeel b) is ongegrond. Verweerder heeft tijdens de zitting van 3 december 2014 vragen over de door de wederpartij gekozen procesaanpak opgeworpen. Nu de belangen van verweerders cliënt door de gekozen aanpak direct werden getroffen, had verweerder in beginsel de vrijheid om die vragen op te werpen. Naar het oordeel van de raad is verweerder met zijn woordkeus binnen de grenzen van het betamelijke gebleven. Het is de raad overigens ook niet gebleken dat de bewoordingen specifiek tegenover klager sub 1 kwetsend zouden zijn.

5.9 Verweerder heeft aldus naar het oordeel van de raad in het spanningsveld tussen een welwillende confratemele verhouding en het belang van zijn cliënt een, gezien de omstandigheden, zorgvuldige afweging gemaakt. Van klachtwaardig handelen is geen sprake.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond;

- verklaart klager sub 3 in beide klachtonderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl