Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-06-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:91
Zaaknummer
17-1042/DB/LI
Inhoudsindicatie
Klacht niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op gedragingen voor 1 juni 2014 en voorzover deze betrekking heeft op de nakoming van op 1 december 2014 gemaakte afspraken over de financiële afwikkeling van de beëindiging van de samenwerking tussen twee advocaten is de klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 11 juni 2018
in de zaak 17-1042/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 1 juni 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 20 december 2017 met kenmerk K 17-066 , door de raad ontvangen op 21 december 2017 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 april 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 20 december 2017, met bijlagen;
- de brief van verweerster van 20 maart 2018, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Tussen klager, verweerster en mr. X heeft een samenwerkingsverband bestaan. Verweerster en mr. X hebben de samenwerking bij brief van 4 april 2013 per 14 april 2013 opgezegd. Klager heeft op 15 april 2013 zijn dossiers en persoonlijke goederen op het kantoor opgehaald en per mail van 23 april 2013 op voormelde brief van verweerster en mr. X gereageerd.
2.2 Klager heeft bij brief van 9 september 2014 een verzoek tot bemiddeling inzake de (financiële) afhandeling van zaken met verweerster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg ingediend.
2.3 Op 1 december 2014 heeft in de dekenkamer in aanwezigheid van de deken een bespreking tussen klager, verweerster en mr. X plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is tussen klager, verweerster en mr. X overeenstemming bereikt over de (financiële) afwikkeling in verband met de beëindiging van de samenwerking met klager. Klager en mr. X hebben op 1 december 2014 hun wederzijdse klachten ingetrokken. Klager heeft op 1 december 2014 tevens zijn verzoek om bemiddeling ten aanzien van de afhandeling van de zaken met verweerster ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerster zich jegens klager bij de (financiële) afwikkeling van het samenwerkingsverband tussen klager en verweerster niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
4 VERWEER
4.1 Tussen klager en verweerster is op 1 december 2014 overeenstemming bereikt over de (financiële) afwikkeling van de beëindiging van de samenwerking. De gedragingen die klager verweerster verwijt zijn reeds op 1 december 2014 besproken en afgehandeld. Verweerster is de op 1 december 2014 gemaakte afspraken nagekomen.
4.2 De toevoegingen dienden, conform de informatiebrief van de Raad voor Rechtsbijstand van 10 december 2012, tijdens de schorsing van klager te worden gemuteerd, teneinde de uit te voeren werkzaamheden te kunnen declareren,
4.3 Verweerster heeft op 20 juni 2013 een afrekenvoorstel aan klager gedaan, waartegen door klager niet is geprotesteerd, zodat over en weer is verrekend.
4.4 De waarneming voor de zaken van klager is met gesloten beurzen afgewikkeld. Verweerster heeft dit bevestigd in haar brief van 3 juni 2014 aan de advocaat van klager. Wat resteert is de betalingsachterstand van klager in de kantoorbijdragen.
5 BEOORDELING
5.1 Klager verwijt verweerster zich bij de afwikkeling van de samenwerkingsovereenkomst tussen klager en verweerster niet te hebben gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Vast staat dat op 3 april 2013 mutaties hebben plaatsgevonden van op naam van klager gestelde toevoegingen en dat op 4 april 2013 de samenwerkingsovereenkomst door verweerster en mr. X aan klager is opgezegd. Klager heeft zich op 1 juni 2017 beklaagd over het optreden van verweerster.
5.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft.
5.3 Voorzover de klacht betrekking heeft op de mutaties van toevoegingen overweegt de raad dat vast staat dat op 3 april 2013 mutaties hebben plaatsgevonden en dat door klager niet aannemelijk is gemaakt dat na 3 april 2013 nog sprake is geweest van mutaties van toevoegingen. De klacht dient, voor zover deze betrekking heeft op de mutaties van toevoegingen, daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat mogelijk na 1 juni 2014 nog betalingen zijn gedaan op de gemuteerde toevoegingen maakt dit niet anders, aangezien deze betalingen zijn terug te leiden tot mutaties die hebben plaatsgevonden voor 1 juni 2014. De raad stelt vast dat het feitencomplex waarop de klacht betrekking heeft zich afspeelde voor 1 juni 2014 en dat de door klager in zijn brief van 1 juni 2017 omschreven gedragingen van verweerster ook overigens betrekking hebben op het handelen dan wel nalaten van verweerster voor 1 juni 2014.
5.4 De raad zal de klacht op grond van het bovenstaande, voor zover deze betrekking heeft op het handelen en nalaten van verweerster voor 1 juni 2014, waaronder het muteren van toevoegingen, met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
5.5 Voor zover de klacht betrekking heeft op de nakoming van de op 1 december 2014 tussen klager en verweerster gemaakte afspraken is klager ontvankelijk in zijn klacht.
5.6 Vast staat dat o p 1 december 2014 in aanwezigheid van de deken een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager, verweerster en mr. X, waarbij partijen tot een regeling zijn gekomen, welke regeling schriftelijk is vastgelegd. Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster de gemaakte afspraken niet is nagekomen, ten gevolge waarvan hij schade heeft geleden en verweerster stelt zich daartegenover op het standpunt dat zij de gemaakte afspraak wel is nagekomen. De raad stelt op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde vast dat sprake is van een civielrechtelijk geschil aangaande de nakoming van de op 1 december 2014 tussen partijen getroffen regeling. Civielrechtelijke geschillen dienen ter beoordeling aan de civiele rechter te worden voorgelegd. Ter zake komt de tuchtrechter geen bevoegdheid toe. Door klager is niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat naast dit civielrechtelijk geschil er ook nog sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. Dit onderdeel van de klacht is daarom niet gegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het handelen en nalaten van verweerster voor 1 juni 2014, waaronder het muteren van toevoegingen, met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 11 juni 2018
verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl