Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:293

Zaaknummer

15-108NH(d)

Zaaknummer

15-121NH(d)

Inhoudsindicatie

15-108NH(d) en 15-121NH(d): Dekenbezwaren. Verweerster heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet door zich in strijd met de door haar afgelegde eed herhaaldelijk onnodig grievend en oneerbiedig uit te laten over leden van de rechterlijke macht en door niet mee te werken aan het dekenaal onderzoek, in de vorm van een kantoorbezoek. Klacht gegrond, gedeeltelijk onvoorwaardelijke en gedeeltelijk voorwaardelijke schorsing onder oplegging van een bijzondere voorwaarde. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van 7 december 2015

in de zaken 15-108NH(d) en 15-121NH(d)

naar aanleiding van de bezwaren van:

deken

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brieven aan de raad van 20 april 2015 en 11 mei 2015, met kenmerk rm/np-md/15-017 en td/np/15-168, door de raad ontvangen op 28 april 2015 en 12 mei 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland twee dekenbezwaren ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij brief van 18 mei 2015 – later herhaald en aangevuld bij brieven van 26 en 31 mei 2015 – heeft verweerster een (voorwaardelijk) verzoek gedaan tot wraking van de zitingscombinatie die op 2 juni 2015 het dekenbezwaar van 20 april 2015 mondeling zou behandelen. Het wrakingsverzoek is op 8 juni 2015 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad, in aanwezigheid van verweerster. De wrakingskamer heeft het verzoek bij beslissing van 6 juli 2015 (bij de raad bekend onder zaaknummer 15-134NH) afgewezen.

1.3 De dekenbezwaren – bij de raad bekend onder het kenmerk 15-108NH(d) en 15-121NH(d) – zijn vervolgens behandeld ter zitting van de raad van 13 oktober 2015 in aanwezigheid van de deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brieven van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 26, genoemd in de bij de brief van 20 april 2015 gevoegde “Bijlage I”;

- de stukken 1 tot en met 23, genoemd in de bij de brief van 11 mei 2015 gevoegde “Bijlage I”;

- een brief – met zes bijlagen – van 29 september 2015 van de deken aan de raad;

- een brief van 4 oktober 2015 van verweerster aan de raad.

1.5 De raad heeft daarnaast ambtshalve kennis genomen van de beslissing van 6 juli 2015 van de wrakingskamer van de Raad van Discipline Amsterdam.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de bezwaren wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

In het dossier 15-108NH(d)

2.2 Op 14 november 2014 heeft een zitting bij het Hof Amsterdam plaatsgevonden in een procedure tussen verweerster en haar voormalig werkgever. Verweerster heeft een dag voorafgaand aan de zitting een productie – zijnde een e-mail van 22 augustus 2011 van verweerster aan haar voormalig werkgever – ingebracht. Ter zitting heeft het hof besloten de productie niet toe te laten. Verweerster heeft daarop de zittingscombinatie gewraakt.

2.3 De wrakingskamer van het Hof Den Haag heeft bij beslissing van 8 januari 2015 het verzoek tot wraking afgewezen.

2.4 De deken Noord-Holland heeft verweerster bij brief van 15 januari 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 23 januari 2015. Aanleiding voor de uitnodiging waren een informeel signaal van de president van het Hof Amsterdam en de beslissing van de wrakingskamer van 8 januari 2015.

2.5 Verweerster heeft bij brief van 17 januari 2015 de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad verzocht om disciplinair ontslag te vorderen van de zittingscombinatie van het Hof Amsterdam van 14 november 2015 en van de zittingscombinatie van de wrakingskamer van het Hof Den Haag van 8 januari 2015. Enkele passages uit de brief van 17 januari luiden als volgt:

“(p.2) Aangezien u in krasse gevallen corrigerend kunt optreden, wil ik u informeren over de handelwijze van de betrokken raadsheren en verzoeken tegen hen disciplinair ontslag te vorderen, aangezien zij naar mijn mening hun rechterlijke vrijheid hebben laten ontaarden in rechterlijke terreur.

(p.2) Uit de tijdens de wrakingsprocedure overgelegde stukken blijkt dat het Amsterdamse trio: (…)

- op 19 november 2014 bij de wrakingskamer van hof Amsterdam een onnauwkeurig en ongeloofwaardig proces-verbaal van de pleidooizitting van 14 november 2014 heeft ingediend.

(p.3) Zo mogelijk nog schokkender is het dat mrs. [raadsheren] deze terugverwijzing zodanig inkleden dat van een openbare verantwoording van deze beslissing geen sprake is.

(p.3) In werkelijkheid was de reden hiervoor het willen vastleggen van de op de zitting aangevoerde (objectieve) wrakingsgronden, die [raadsheer] weigerde te noteren.

(p.6) (…) zowel in de aanloop naar als tijdens de pleidooizitting heeft het Amsterdamse trio laten zien dat zij geen waarde hecht aan eigen (rol)regels.

(p.7) Dat lijkt erop dat het Haagse trio voor de bovenstaande subjectieve partijdigheid een uitweg zoekt met onderstaande absurde overwegingen.”

2.6 Tijdens het gesprek op 23 januari 2015 heeft de deken verweerster onder meer verzocht haar brief aan de Procureur-Generaal van 17 januari 2015 in te trekken en haar excuses te maken. Bij brief van 26 januari 2015 laat verweerster weten dat zij haar brief niet in trekt. Ook maakt verweerster bezwaar tegen het aangekondigde kantoorbezoek (vergelijk zaak 15-121NH(d)).

2.7 Bij e-mail van 28 januari 2015 heeft de president van het Hof Amsterdam zijn eerdere informele signalering met betrekking tot verweerster (hiervoor 2.4) formeel bevestigd. In zijn e-mail staat het volgende citaat van de voorzitter van de gewraakte combinatie:

“Het gaat uiteraard niet om het feit dat [verweerster] ons heeft gewraakt, maar om de indruk die wij allen kregen uit het dossier en om haar gedrag ter zitting. Voor het laatste verwijs ik naar ons p-v van de zitting, dat ik om die reden hierbij eveneens toestuur. Ik heb dergelijk gedrag nog nooit meegemaakt, en ook mijn collega’s hadden nog nooit een dergelijke ervaring gehad: iemand die ontplofte na een volstrekt zakelijke mededeling (‘de productie wordt geweigerd omdat…’) en op geen enkele wijze in het gareel was te krijgen, laat staan te houden. De processtukken laten het beeld zien van iemand die veel te veel betrokken is bij de (eigen) zaak en die niet meer in staat is tot enige relativering of zakelijkheid (…). Bij ons rees onder meer de vraag of dit haar enige zaak is dan wel of zij ook andere zaken heeft en of die dan ook op dezelfde wijze worden aangepakt.”

2.8 Het aan de e-mail gehechte proces-verbaal van de zitting van 14 november 2014 vermeldt onder meer:

“De voorzitter vraagt [verweerster] verscheidene malen om hem niet voortdurend te onderbreken als hij aan het woord is, wijst haar erop dat dit niet in de orde van een zitting past en wijst, nadat hij wederom door [verweerster] is onderbroken, erop dat hij [verweerster] indien zij in haar gedrag persisteert uit de zittingzaal zal moeten laten verwijderen.”

2.9 De deken heeft bij brief van 2 februari 2015 zijn concept dekenbezwaar aan verzoekster toegestuurd met het verzoek daarop te reageren. Bij brief van 9 maart 2015 heeft de deken met dezelfde reden een tweede concept dekenbezwaar aan verweerster toegestuurd. Verweerster heeft bij brieven van 25 februari en 30 maart 2015 gereageerd.

2.10 Voor wat betreft het dossier dat bekend is bij de raad onder kenmerk 15-108NH(d) geldt dat de deken zijn bezwaren bij brief van 20 april 2015 bij de raad van discipline heeft ingediend.

2.11 Een nadien door verweerster verstuurde brief van 26 mei 2015 aan de president van het Hof Den Haag luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Op 19 mei jl. ontving ik een onjuiste, niet op feiten gebaseerde, bewust zwaar beschadigende uitspraak van uw hof. (…)

De vormgevers van deze uitspraak brengen ernstig nadeel toe aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak en het in haar te stellen vertrouwen. De feitenvaststelling is onjuist, onvolledig en misleidend. (…)

Het gezag van de rechtspraak wordt zo mogelijk nog meer aangetast doordat de in strijd met de waarheid gedane beschuldigingen van de Amsterdamse raadsheer [raadsheer] in de uitspraak zijn opgenomen.”

In het dossier 15-121NH(d)

2.12 Bij voicemailbericht van 21 januari 2015 en brieven van 22 en 23 januari en 6 februari 2015 is namens de deken aan verweerster bericht dat twee leden en een stafmedewerker van het bureau van de Orde van Advocaten Noord-Holland een bezoek zouden brengen aan haar kantoor op 9 februari 2015, later gewijzigd in 3 maart 2015.

2.13 Met een brief aan de landelijk deken en door het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening – ingediend tegen de Raad van de Orde van Advocaten Noord-Holland – heeft verweerster getracht het kantoorbezoek te voorkomen. De landelijk deken heeft in zijn brief van 2 maart 2015 aangegeven dat hem geen rol past nu het een beleidsvrijheid van de deken Noord-Holland betreft. Bij beschikking van de rechtbank van 2 maart 2015 is het verzoek afgewezen.

2.14 Op 3 maart 2015 hebben de plaatsvervangend deken, een lid van de raad van orde en de stafmedewerker van het bureau van de orde Noord-Holland een bezoek aan het kantoor van verweerster gebracht. Verweerster heeft hen binnen gelaten, heeft een brief overhandigd en heeft vervolgens allen verzocht te vertrekken.

2.15 In een brief van 13 maart 2015 heeft verweerster verhinderdata, in verband met een te plannen kantoorbezoek, aan de deken opgegeven. Het betreft een verhindering gedurende de gehele periode van 16 maart 2015 tot en met 10 juni 2015.

2.16 De deken heeft vervolgens bij brief van 24 maart 2015 een kantoorbezoek aangekondigd op 30 maart 2015. In de uitnodigingsbrief wordt onder meer vermeld:

“Wij gaan hier er overigens wel vanuit dat alle dossiers die bij u in behandeling zijn dan wel zijn geweest (archief) bij u op kantoor aanwezig zullen zijn voor het kantoorbezoek. Uitdrukkelijk zonder ik hiervan uit de dossiers die betrekking hebben op de door u zelf gevoerde procedure in de kwestie van uw voormalig kantoor […]. Deze hoeven niet aanwezig te zijn en zullen niet door ons tijdens dit kantoorbezoek te worden ingezien”

2.17 Het bezoek heeft – door omstandigheden aan de zijde van de deken – niet plaatsgevonden.

2.18 Een brief van de deken aan de gemachtigde van verweerster van 14 april 2015 luidt – voor zover relevant – als volgt:

“Op 24 maart jl. heeft uw cliënte mij telefonisch voorgesteld het kantoorbezoek om haar moverende redenen na 10 juni 2015 te plannen. Vervolgens heeft uw cliënte mij bij brief van 25 maart 2015 laten weten toegang tot haar kantoorruimte aan [adres] te zullen verschaffen. Eerder had uw cliënte al telefonisch aangegeven, dat haar computer, administratie en dossiers daar dan niet aangetroffen zouden worden.”

De deken heeft vervolgens in voornoemde brief, op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden, vastgesteld dat verweerster onvoldoende medewerking aan het aangekondigde kantoorbezoek verleende.

2.19 Verweerster heeft bij verzoekschrift van 10 juli 2015 opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank Noord-Holland ingediend. Het verzoek richt zich tegen de deken Noord-Holland. Het verzoek houdt primair in de bestreden besluiten (aangekondigd kantoorbezoek en ingediend dekenbezwaar) te schorsen totdat onherroepelijk op de beroepen is beslist en de deken te gebieden het dekenbezwaar en het aanvullende dekenbezwaar in te trekken. Bij uitspraak van 1 september 2015 is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

2.20 In de tussentijd heeft de (per 1 mei 2015 aangestelde) deken bij brief van 13 augustus 2015 een kantoorbezoek op 26 oktober 2015 aangekondigd. Verweerster heeft bij brief van 21 september 2015 bezwaar gemaakt tegen het aangekondigde kantoorbezoek.

2.21 Verweerster heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van 1 september 2015. Op 24 september 2015 heeft de mondelinge behandeling bij de Raad van State plaatsgevonden.

2.22 Verweerster heeft bij brief van 28 september 2015 aan de raad van discipline bezwaar gemaakt tegen de behandeling van de dekenbezwaren op de zitting van 13 oktober 2015. De griffier van de raad heeft bij brief van 29 september 2015 namens de voorzitter (afwijzend) op de bezwaren gereageerd. Op 4 oktober 2015 heeft verweerster opnieuw bezwaar gemaakt tegen de inhoudelijke behandeling op 13 oktober 2015.

2.23 De Raad van State heeft bij beslissing van 7 oktober 2015 de aangevallen uitspraak bevestigd.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 De dekenbezwaren houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster, in strijd met de door haar – overeenkomstig artikel 3 lid 2 Advocatenwet – afgelegde eed of belofte, geen eerbied heeft (gehad) voor de rechterlijke autoriteiten (15-108NH(d));

b) verweerster heeft geweigerd mee te werken aan een kantoorbezoek van de deken op 10 juni 2015 (15-121NH(d)).

3.2 De deken geeft in zijn brief van 20 april 2015 twee voorbeelden ter toelichting op het eerste bezwaar. Het eerste voorbeeld betreft de brief van verweerster van 17 januari 2015 aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden. Verweerster heeft zich in die brief onnodig grievend uitgelaten over drie raadsheren bij het Hof Amsterdam en drie raadsheren bij het Hof Den Haag. Verweerster had een passender oplossing moeten zoeken dan het benaderen van de P-G. Als verweerster toch een brief aan de Procureur-Generaal had willen schrijven dan had zij dat in zakelijker bewoording moeten doen, waarbij zij tot een minder vergaande conclusie had moeten komen, aldus – steeds – de deken.

3.3 Het tweede voorbeeld betreft de wijze waarop verweerster de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2015 kwalificeert. Verweerster heeft die uitspraak omschreven als onwettig, evident onjuist en onrechtmatig.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de bezwaren ongegrond zijn en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

15-108NH(d)

4.2 De deken heeft geen zorgvuldig onderzoek uitgevoerd door geen kennis te nemen van de bijlagen bij de brief van 17 januari 2015 aan de Procureur-Generaal en door geen onderzoek in te stellen naar de in strijd met het proces-verbaal gedane beweringen van de voorzitter van de zittingscombinatie van 14 november 2014 van het Hof Amsterdam en van de president van het Hof Amsterdam. Op die manier kan de deken de uitlatingen van verweerster niet in de juiste context plaatsen. De deken heeft daarnaast het beginsel van hoor en wederhoor niet toegepast door tijdens het gesprek van 23 januari 2015 de discussie te ontlopen, aldus – steeds – verweerster.

4.3 Verweerster stelt zich daarnaast op het standpunt dat de deken zich niet dient te bemoeien met de brief van verweerster aan de Procureur-Generaal. Verweerster baseert zich in dat verband onder meer op het recht van vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet).

4.4 Ten aanzien van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2015 voert verweerster aan dat de uitspraak niet voldoet aan de eisen van artikel 230 Rv. Ook de motivering in ontoereikend, aldus verweerster.

15-121NH(d)

4.5 Het middel van een kantoorbezoek is onrechtmatig; de wijze waarop het bezoek is aangekondigd, is onverenigbaar met de “Best practice kantoorbezoeken” en het controle instrument is ten onrechte ingezet in verband met een (niet onderzocht) signaal van de president van het Hof Amsterdam. Tevens is er sprake van machtsmisbruik door te dreigen met een dekenbezwaar, aldus – steeds – verweerster.

4.6 Verweerster weigert inzage te geven in haar praktijkgegevens omdat (i) er wegens de net opgestarte praktijk niets te onderzoeken is, (ii) de raad van toezicht te nauw betrokken is geraakt bij verweersters zaak tegen haar voormalig werkgever, (iii) verweerster heeft voorgesteld het kantoorbezoek uit te stellen tot een datum na het pleidooi in de zaak tegen haar voormalig werkgever, (iv) verweerster de landelijk deken heeft benaderd om hem in vertrouwen inlichtingen te geven en (v) verweerster in het geval van een serieuze klacht ogenblikkelijk inzage zal verschaffen in haar praktijk, aldus – steeds – verweerster

5 BEOORDELING

In de zaak 15-108NH(d) – onderdeel a) van het bezwaar

5.1 De raad acht het van groot belang voor het functioneren van de advocatuur dat advocaten in hun betrekkingen met de rechterlijke macht de nodige voorkomendheid in acht nemen, overeenkomstig de door hen op grond van artikel 3 lid 2 van de Advocatenwet afgelegde eed of belofte “dat zij eerbied voor de rechterlijke autoriteiten zullen betrachten”.

5.2 In Gedragsregel 31 is vastgelegd, dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten. Voorts geldt dat in Gedragsregel 1 is bepaald dat een advocaat zich zodanig heeft te gedragen dat het vertrouwen in het beroep van de advocaat of zijn beroepsuitoefening niet wordt geschaad. Het is de algemene kapstokbepaling waaraan het optreden van een advocaat wordt getoetst. Uitlatingen van advocaten in hun beroepsuitoefening kunnen ook aan deze regel worden getoetst.

5.3 Artikel 10 EVRM geeft ook advocaten vrijheid van meningsuiting. Het is hun toegestaan in het openbaar commentaar te leveren op de rechtsbedeling, maar hun kritiek mag zekere grenzen niet overschrijden. Een advocaat zal zich bij kritiek op rechters en ambtenaren tot zakelijke kritiek moeten beperken en hij mag niet het gezag van de magistratuur of de advocatuur ondermijnen.

5.4 De raad is van oordeel dat verweerster zich in (i) haar brieven, (ii) haar processtukken, (iii) haar reacties op rechterlijke uitspraken – waaronder de uitspraak van 2 maart 2015 – als ook in (iv) haar uitlatingen (ter zitting(en)) onnodig grievend heeft uitgelaten over (onder meer) leden van de rechterlijke macht. Termen als: “rechterlijke terreur, ongeloofwaardig proces-verbaal, het Amsterdamse trio heeft laten zien dat zij geen waarde hecht aan eigen (rol)regels, absurde overwegingen” zijn onnodig grievend. Verweerster heeft daarmee niet de verschuldigde eerbied aan de rechterlijke macht getoond die van een advocaat, gelet op de door haar afgelegde eed of belofte, verwacht mag worden. Naar het oordeel van de raad kan de context van de brief van 17 januari 2015 – zo die al uit bijlagen zou blijken – de grievende uitwerking van de woorden niet wegnemen.

5.5 De raad ontwaart in het klachtdossier een patroon; verweerster lijkt niet te willen accepteren dat er personen en instanties zijn die anders over haar zaak denken dan zijzelf. Verweerster is zo overtuigd van haar eigen gelijk, dat zij als advocaat niet meer in staat is de benodigde distantie van de zaak te betrachten en niet meer boven de materie kan staan. Het verwijt van verweerster aan de deken, dat niet zou zijn onderzocht of door twee raadslieden uitlatingen zouden zijn gedaan in strijd met het proces-verbaal, past ook in dit patroon. De omstandigheid dat verweerster het niet eens is met de meningen van deze raadslieden brengt immers geen verplichting voor de deken met zich mee om een onderzoek in te stellen. Dat de deken de discussie over dit onderwerp tijdens een bespreking op 23 januari 2015 zou hebben ontlopen, is de raad overigens niet gebleken.

5.6 Onderdeel van het patroon is voorts dat verweerster – al dan niet met een beroep op de vrijheid van meningsuiting – stevige kritiek levert op al diegenen die het niet met verweerster eens zijn. De raad overweegt dat het de deken vrij staat, indien daartoe aanleiding is, over dergelijke kritische uitlatingen een dekenbezwaar in te dienen. Van een beperking van de vrijheid van meningsuiting van de advocaat is in dat geval geen sprake. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om te beoordelen of het dekenbezwaar al dan niet gegrond is.

5.7 De raad is van oordeel dat verweerster in haar kritiek (veel) verder gaat dan de grenzen van de, in 5.3 genoemde, zakelijke en daarmee betamelijke kritiek. Verweerster ondermijnt op die manier het gezag van de magistratuur. De raad moet – met het oog op de brief van 26 mei 2015 – constateren dat verweerster zich, ook nadat de dekenbezwaren zijn ingediend, nog steeds onnodig grievend uitlaat over leden van de rechterlijke macht.

5.8 Gezien het voorgaande heeft verweerster gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. De raad zal het bezwaar van de deken derhalve gegrond verklaren.

In de zaak 15-121NH(d) – onderdeel b) van het bezwaar

5.9 De raad stelt – in lijn met de jurisprudentie van het Hof van Discipline, bijvoorbeeld de beslissing van het Hof van 19 juni 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:221) – voorop dat de toezichthoudende taak van de dekens meebrengt dat zij een onderzoek kunnen instellen naar de praktijkvoering door een advocaat, en daartoe inzage kunnen nemen in de bij de advocaat aanwezige dossiers, en dat de advocaat in beginsel gehouden is daaraan medewerking te verlenen.

5.10 De raad neemt voorts in aanmerking dat het toezicht door de deken op onaanvaardbare wijze aan waarde zou inboeten indien het een advocaat vrij zou staan om naar eigen goeddunken op grond van een eigen opvatting – van de reikwijdte van zijn beroepsgeheim – te bepalen of hij al dan niet volledige medewerking zal verlenen aan de controle in het kader van dat toezicht.

5.11 Dit neemt uiteraard niet weg dat in bijzondere omstandigheden op grond van zwaarwegende redenen inzage in één of meer specifieke dossiers kan worden geweigerd. Het is aan de advocaat de deken daarvan, onder opgave van die redenen, in kennis te stellen en daaromtrent overleg te voeren.

5.12 De raad stelt – met het oog op de hiervoor onder 5.9, 5.10 en 5.11 opgenomen norm – voorop dat verweerster in beginsel gehouden was de deken toegang tot haar kantoor te verschaffen. De deken komt in zijn toezichthoudende taak – en daarmee in het uitkiezen van kantoren die aan een kantoorbezoek worden onderworpen en de redenen waarom die kantoren (vaak willekeurig) worden uitgekozen – een ruime mate van vrijheid toe. Het kantoorbezoek dient er veelal toe een algemene kantoorcontrole te laten plaatsvinden. Anders dan verweerster stelt, dient derhalve vooraf geen specifieke reden voor het bezoek te bestaan c.q. te worden genoemd. Het klachtdossier biedt overigens aanknopingspunt voor de vaststelling dat het kantoorbezoek voldoende zorgvuldig is aangekondigd.

5.13 Met het oog op hetgeen in 5.11 is overwogen, is de raad van oordeel dat het verweerster niet vrijstond voorwaarden voor de inhoud en/of de procedure rondom het kantoorbezoek te stellen. Het stond de deken dan ook vrij om voorbij te gaan aan de eisen c.q. voorstellen van verweerster. Onder verwijzing naar de brief van de deken van 24 maart 2015 is de raad van oordeel dat de deken voldoende zorgvuldigheid heeft betracht ten aanzien van de inhoud en/of de omvang van het onderzoek.

5.14 Dat de deken in verband met het kantoorbezoek jegens verweerster met een dekenbezwaar heeft gedreigd, is de raad niet gebleken. De deken heeft verweerster naar het oordeel van de raad voldoende mogelijkheden geboden het kantoorbezoek te laten plaatsvinden. Het indienen van een dekenbezwaar is door de deken als uiterste middel gebruikt.

5.15 Gezien het voorgaande heeft verweerster zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door zich steeds opnieuw tegen de door de deken aangekondigde kantoorbezoeken te verzetten en aldus een onderzoek naar haar praktijk onmogelijk te maken. De raad zal derhalve ook het tweede bezwaar van de deken gegrond verklaren.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet door zich in strijd met de door haar afgelegde eed oneerbiedig en herhaaldelijk onnodig grievend uit te laten over leden van de rechterlijke macht en door niet mee te werken aan het dekenaal onderzoek, in de vorm van een kantoorbezoek.

6.2 Het baart de raad grote zorgen dat verweerster er tot op heden op geen enkele manier blijk van heeft gegeven dat de wijze waarop zij zich opstelt jegens de deken en zich uitlaat over de rechterlijke macht, in strijd is met de juridische ethiek en hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De raad sluit niet uit dat er (persoonlijke) omstandigheden zijn die het verweerster op dit moment beletten om tot dat inzicht te komen. De raad kan niet uitsluiten dat verweerster, na een periode waarin zij wellicht een aantal zaken op orde kan brengen, wel tot dat inzicht zou kunnen komen.

6.3 De raad acht daarom een gedeeltelijk voorwaardelijke schorsing passend en geboden.

6.4 De raad zal verweerster daarnaast, overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet, veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling zaaknummer 15-108NH(d) en 15-121NH(d)”.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de dekenbezwaren in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van schorsing op voor de duur van twaalf maanden;

- bepaalt dat daarvan zes maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging of op de grond dat verweerster een van de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarden dat verweerster uiterlijk op de laatste dag van de onvoorwaardelijke schorsing door middel van schriftelijke bewijsstukken en door mede te werken aan een of meer kantoorbezoeken, of andere toezichtsbevoegdheden van de deken, ten genoegen van de deken aantoont dat haar kantoororganisatie voldoet aan de wettelijke vereisten, in het bijzonder aan de artikelen 6.2 tot en met 6.5 van de Verordening op de advocatuur;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat het pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat het niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, B. Roodveldt, A. de Groot en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2015.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerster

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl