Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:298

Zaaknummer

15-195NH

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht tegen advocaat wederpartij. De bezwaren van deze advocaat ter zitting tegen de nieuwe producties van klaagster, op grond van de onjuist gebleken aanname dat zij deze niet had ontvangen, verdienen geen schoonheidsprijs maar zijn niet tuchtrechtelijk laakbaar. Ongegronde klacht over het doorzetten van een kort geding. Het indienen van een proefberekening, gebaseerd op onvolledige gegevens, als strategie om klaagster uit te lokken openheid van zaken te geven, is eveneens toegestaan.

Uitspraak

Beslissing van 1 december 2015

in de zaak 15-195NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

  

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 februari 2015 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 13 augustus 2015 met kenmerk 15-076, door de raad ontvangen op 14 augustus 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 oktober 2015 in aanwezigheid van partijen, waarbij verweerster is bijgestaan door mr. B.G. Baljet. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken, alsmede van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken uit het klachtdossier, alsmede van de pleitnotities van mr. Baljet.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is al enige jaren verwikkeld in procedures rondom de echtscheiding met haar ex-echtgenoot (hierna: "de man"). Op enig moment heeft verweerster de behandeling van de zaak van de man overgenomen van diens vorige advocaat. Verweerster staat ook de nieuwe partner van de man bij, in een kwestie waarin klaagster betrokken is. Tevens staat verweerster een andere ex-partner van klaagster ("de ex-partner") bij in een procedure tegen klaagster.

2.2 In april 2014 heeft verweerster namens de man klaagster in kort geding gedagvaard ter verkrijging van haar toestemming tot verkoop van een chalet in het buitenland, dat gemeenschappelijk eigendom was van de man en klaagster. Op 17 april 2014 heeft dit kort geding plaatsgevonden. De advocaat van klaagster in deze procedure had op 15 april 2014 stukken afgegeven op het kantoor van verweerster. Ter zitting heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen deze stukken, omdat zij deze niet kende. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd de stukken buiten beschouwing te laten. Ter zitting heeft zij haar bezwaar tegen deze stukken ingetrokken. Aan haar pleitnota voor dit kort geding had verweerster als bijlage een hypotheekoverzicht van de bank van de man gehecht.

2.3 In een procedure tussen klaagster en de man heeft de advocaat van klaagster verslagen van een GPS-tracker, die onder de auto van de man zijn geplaatst, genoemd in zijn verzoekschrift en ook als productie overgelegd. In processtukken namens de man heeft verweerster gerefereerd aan de GPS-tracker onder de auto van de man.

2.4 Op 30 maart 2015 vond een zitting plaats in een bodemprocedure tussen klaagster en de ex-partner. De advocaat die klaagster in die bodemzaak bijstond heeft vijf dagen voor de zitting producties gefaxt aan de rechtbank en een afschrift daarvan op 26 maart 2015 per mail aan verweerster gestuurd. De rechtbank heeft deze producties grotendeels buiten beschouwing gelaten, vanwege indiening na de tien-dagen-termijn voor de zitting. Wel heeft de rechtbank een berekening van de advocaat van klaagster voor de kinderalimentatie toegelaten als bewijsmiddel en daarop de beslissing gebaseerd.

2.5 Ten behoeve van deze zitting had verweerster een eigen proefberekening gemaakt en overgelegd, gebaseerd op de gegevens van het kind van klaagster en de ex-partner (terwijl klaagster drie kinderen heeft).

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) een persoonlijke vete tegen klaagster is begonnen, waardoor verweerster niet onafhankelijk is in de uitoefening van haar beroep en handelt in strijd met Gedragsregel 2 lid 1;

b) het kort geding van 17 april 2014 heeft doorgezet in plaats van te proberen een regeling in der minne te bereiken, en dus koste wat het kost het gelijk van haar cliënt heeft willen bewerkstelligen en is zij over de grenzen van het betamelijke heen is gegaan;

c) ter zitting van 17 april 2014 heeft gesteld de producties van de advocaat van klaagster niet te hebben ontvangen, terwijl dit wel het geval was;

d) in strijd met Gedragsregel 14 bij haar pleitnota voor de zitting van 17 april 2014 een extra bijlage heeft gevoegd als verkapte productie, waarop klaagster zich niet goed heeft kunnen voorbereiden;

e) in strijd met Gedragsregel 30 heeft ontkend dat de man inmiddels samenwoont, alsmede op dit punt de Raad voor Rechtsbijstand onjuist heeft geïnformeerd ten behoeve van de toevoegingsaanvraag voor de man;

f) zich in de procedure grievend over klaagster heeft uitgelaten door de stelling dat klaagster een GPS-tracker onder de auto van de man heeft geplaatst;

g) ter zitting van 30 maart 2015 heeft verklaard dat zij de producties die klaagsters advocaat op 26 maart 2015 aan haar heeft gemaild niet heeft ontvangen, terwijl achteraf bleek dat deze stukken wel door verweerster waren ontvangen;

h) feitelijke onjuistheden tijdens de zitting van 30 maart 2015 heeft geponeerd, door het in het geding brengen van een proefberekening ten aanzien van één kind van klaagster, terwijl verweerster wist dat klaagster drie kinderen heeft en aldus doelbewust op een lagere door de ex-partner te betalen kinderalimentatie wilde uitkomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft verweer gevoerd op alle klachtonderdelen. De raad zal dit verweer bespreken aan de hand van de beoordeling van de diverse klachtonderdelen.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2 De klacht is gericht tegen de advocaat van diverse wederpartijen van klaagster. De raad overweegt dat in het tuchtrecht aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de wederpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 Van een persoonlijke vete van verweerster tegen klaagster is de raad niet gebleken. Het enkele feit dat verweerster de man (als ex-echtgenoot van klaagster) bijstaat, evenals diens levenspartner en een andere ex-partner van klaagster, biedt daarvoor onvoldoende feitelijke grondslag. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.4 Voor zover klaagster zich beklaagt over een gebrek aan onafhankelijkheid van verweerster ten opzichte van haar cliënten, is zij in die klacht niet-ontvankelijk. Daarover kunnen slechts die cliënten zich beklagen (naast de deken in het algemeen belang), maar niet klaagster als de wederpartij van die cliënten.

5.5 Klachtonderdeel a) is daarom deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij, namens de man, het kort geding van 17 april 2014 heeft doorgezet. Klaagster meent dat verweerster de vragen in haar brief van 10 april 2014 eerst had moeten beantwoorden in plaats van het kort geding te voeren.

5.7 Verweerster heeft toegelicht dat zij uitging van kwijtschelding door de bank van de bestaande vordering, hetgeen zij baseerde op brieven van zowel de bank als de betrokken curator aan de man en aan klaagster. Uit de vragen van klaagster bleek dat zij de inhoud van die brieven anders uitlegde. Beantwoording van klaagsters vragen zou het geschil niet oplossen, aldus verweerster.

5.8 De raad constateert dat in april 2014 een geschil bestond over de uitleg van de brieven van zowel de bank als de betrokken curator. De raad beaamt verweersters inschatting dat in die situatie beantwoording door verweerster van klaagsters vragen de kortgedingprocedure niet had voorkomen. Zodoende stond het verweerster in die situatie vrij om het kort geding door te zetten. Dit geldt te meer nu verweerster, zoals blijkt uit de door haar overgelegde correspondentie, enkele dagen voor de kortgedingzitting telefonisch overleg heeft gevoerd met de advocaat van klaagster en deze advocaat bevestigde dat klaagster geen toestemming voor de verkoop van het chalet zou geven en het kort geding dus niet voorkomen kon worden.

5.9 Op grond van het voorgaande heeft verweerster binnen de grenzen van haar hiervoor in 5.2. genoemde vrijheid gehandeld en is klachtonderdeel b) ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.10 Klaagster verwijt verweerster ter zitting van 17 april 2014 bezwaar te hebben gemaakt tegen de namens klaagster ingediende stukken. Verweerster had dit bezwaar onderbouwd met de onjuiste mededeling dat zij de stukken niet tijdig (uiterlijk 24 uur voor de zitting) had ontvangen.

5.11 Verweerster heeft gesteld dat zij op de dag dat de stukken op haar kantoor zijn bezorgd niet op kantoor was en eerst de volgende dag daarvan kennis nam. Toen zij op deze zitting kennisnam van het bewijs dat de advocaat van klaagster de stukken wel tijdig op haar kantoor had afgegeven heeft verweerster ter zitting haar bezwaar tegen de stukken ingetrokken.

5.12 Hoewel het niet de schoonheidsprijs verdient dat verweerster ter zitting een onjuiste mededeling heeft gedaan over de dag waarop de stukken aan haar kantoor zijn bezorgd door klaagsters advocaat en de woordkeuze van verweerster ter zitting ongelukkig kan worden genoemd, kwalificeert de raad het handelen van verweerster niet als tuchtrechtelijk laakbaar nu zij, geconfronteerd met de onjuistheid van haar mededeling, ter zitting haar bezwaar heeft ingetrokken.

5.13 Ook klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.14 Dit klachtonderdeel ziet op het overzicht van de hypotheekschuld van de man, dat verweerster aan haar pleitnota voor de zitting van 17 april 2014 had gehecht, maar niet voorafgaand aan de zitting aan klaagster en de rechtbank had gezonden.

5.15 Ter toelichting op haar handelwijze heeft verweerster uitgelegd dat zij al eerder beschikte over dit overzicht, maar het eerder niet relevant vond vanwege de stellingname van de man dat de bank deze vordering zou kwijtschelden. Door de eis in reconventie van klaagster, die verweerster eerst kort voor de zitting onder ogen kreeg, werd het verweerster duidelijk dat het voor klaagster belangrijk was om dit overzicht te hebben. Omdat het een zeer beknopt overzicht was, heeft verweerster toen gemeend het overzicht toch in het geding te kunnen brengen.

5.16 Hoewel Gedragsregel 14 advocaten voorschrijft om stukken zo tijdig aan de rechter over te leggen, dat de wederpartij daarop een reactie kan voorbereiden, is de raad van oordeel dat verweerster met haar handelwijze op dit punt niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Niet gesteld of gebleken is dat verweerster al vóór het indienen van de eis in reconventie had moeten begrijpen dat het overzicht relevant was. Het betrof bovendien een beknopt en overzichtelijk overzicht, dat klaagster en haar advocaat ter zitting, of zo nodig tijdens een schorsing, hebben kunnen bestuderen. Het is de raad tot slot niet gebleken dat klaagster in haar belangen is geschaad door deze handelwijze van verweerster.

5.17 Klachtonderdeel d) is derhalve eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.18 De stellingen waarop klachtonderdeel e) is gebaseerd, te weten dat verweerster bewust onjuiste mededelingen heeft gedaan over de woonsituatie van de man, zijn in het licht van de ontkenning door verweerster onvoldoende onderbouwd en zijn derhalve niet komen vast te staan. De raad verklaart dit klachtonderdeel daarom ongegrond.

5.19 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het onjuist informeren van de Raad voor Rechtsbijstand door verweerster over de woonsituatie van de man is klaagster in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk. Het is aan de Raad voor Rechtsbijstand (of de deken, in het algemeen belang) om zich hierover te beklagen. Klaagster heeft bij die klacht niet het vereiste eigen belang.

Ad klachtonderdeel f)

5.20 Klaagster verwijt verweerster zich grievend te hebben uitgelaten over haar, waarbij klaagster met name wijst op passages in processtukken van verweerster over een GPS-tracker die klaagster onder de auto van de man zou hebben geplaatst.

5.21 De raad constateert dat klaagsters advocaat zelf als eerste melding heeft gemaakt van een GPS-tracker onder de auto van de man en ook zelf verslagen van deze GPS-tracker als producties in het geding heeft gebracht. De uitlatingen van verweerster, waar dit klachtonderdeel op ziet, zijn aldus gebaseerd op stellingen van klaagsters advocaat. De klacht over deze uitlatingen is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.22 Klaagster verwijt verweerster ter zitting (in de bodemprocedure tegen de ex-partner) tegen de rechtbank te hebben heeft gezegd dat zij de producties van de advocaat van klaagster (die hij op 25 maart 2015 aan de rechtbank had gefaxt) niet heeft ontvangen. Verweerster stelt dat zij slechts heeft gezegd dat de stukken haar niet bekend waren en dat zij ze niet had gezien, wat volgens haar ook het geval was.

5.23 De raad kan niet vaststellen wat verweerster precies heeft gezegd. Afgaande op het e-mailbericht dat de advocaat van klaagster direct na de zitting aan verweerster heeft gestuurd, heeft zij gezegd dat zij zijn fax met bijlagen van 25 maart 2015 niet heeft ontvangen. Als verweerster dit heeft gezegd, is dat in zoverre juist dat zij op 25 maart 2015 niet een fax van de advocaat van klaagster heeft ontvangen. Wel heeft verweerster per mail van 26 maart 2015 deze fax met bijbehorende producties alsnog ontvangen van de advocaat van klaagster. Door haar afwezigheid van kantoor en het niet controleren van haar mail, heeft zij niet voor de zitting van 30 maart 2015 kennis genomen van deze fax met producties, zo stelt verweerster.

5.24 De raad overweegt dat het geen schoonheidsprijs verdient dat verweerster de laatste werkdagen voor de zitting niet haar mail heeft gecontroleerd of, in haar afwezigheid, door haar kantoor heeft laten controleren en vervolgens op zitting toch bezwaar maakt tegen het indienen van stukken omdat zij ze niet ontvangen dan wel niet gezien zou hebben. Daar staat tegenover dat klaagsters advocaat, ook in de ogen van de rechtbank, te laat producties heeft ingediend (door het slechts 5 dagen voor de zitting indienen daarvan, in plaats van de in het toepasselijke rolreglement voorgeschreven termijn van 10 dagen). Daarbij is het gebruikelijk dat producties die per fax aan de rechtbank worden gestuurd tegelijkertijd en eveneens per fax aan de advocaat van de wederpartij worden gezonden. Zodoende ging verweerster begrijpelijkerwijs uit van toezending van eventueel nadere stukken per fax (die in haar afwezigheid wel door haar kantoor zou zijn opgevangen). Op grond van het voorgaande acht de raad het klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.25 Klaagster verwijt verweerster met dit klachtonderdeel dat zij de rechtbank bewust onjuist heeft voorgelicht over het feit dat klaagster maar één kind (in plaats van drie kinderen) had. De raad overweegt dat verweerster de rechtbank uitdrukkelijk een "proefberekening" heeft voorgelegd, om de rechtbank erop te wijzen dat de advocaat van klaagster tot dan had nagelaten om een correcte en recente berekening van de situatie in 2015 over te leggen.

5.26 De raad overweegt dat het in de praktijk gebruikelijk is dat een advocaat een proefberekening baseert op uitsluitend de gegevens waarover hij beschikt, juist omdat het aan de advocaat van de wederpartij is om de rechtbank te wijzen op onjuistheden of lacunes in een dergelijke proefberekening. Verweerster heeft ook aangevoerd dat de proefberekening een bewuste strategie was, bedoeld om klaagster en haar advocaat uit te lokken om een correcte (en gecorrigeerde) berekening in het geding te brengen. Deze strategie heeft kennelijk ook gewerkt. Klaagsters advocaat heeft immers vervolgens een nieuwe berekening in het geding gebracht, die door de rechtbank uiteindelijk als uitgangspunt is genomen. Een dergelijke strategie is niet ongeoorloofd. De handelwijze van verweerster kan niet als tuchtrechtelijk laakbaar worden gekwalificeerd. Terzijde constateert de raad dat klaagster ook niet in haar belangen is geschaad door de handelwijze van verweerster.

5.27 Op grond van het voorgaande is ook klachtonderdeel h) ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a) en e) niet-ontvankelijk in de zin als vermeld in 5.4 en 5.19;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, G. Kaaij, P. van Lingen en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2015.

 

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl