Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:304

Zaaknummer

15-578/A/A

Inhoudsindicatie

Samenvatting: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Een advocaat kan niet worden verplicht iemand bij te staan in een “kansloze” zaak. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 15 december 2015

in de zaak 15-578/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 19 november 2015 met kenmerk 4015-0614, door de raad ontvangen op 20 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich op 10 april 2014 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een schadevergoedingsprocedure tegen het GVB. Volgens klager had hij letsel opgelopen bij een verkeersongeval veroorzaakt door een bus van het GVB.

1.2 Bij brief van 9 mei 2014 heeft verweerder het GVB aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade.

1.3 Op 13 mei 2014 heeft de verzekeraar van het GVB, VGA Verzekeringen, telefonisch contact opgenomen met verweerder en hem meegedeeld dat het GVB geen aansprakelijkheid erkent. Verweerder heeft de verzekeraar verzocht schriftelijk te onderbouwen op welke gronden aansprakelijkheid werd afgewezen. Bij brief van 13 mei 2014 heeft de verzekeraar verweerder het volgende meegedeeld:

“Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw aansprakelijkstelling (…)

Overeenkomstig uw verzoek van 13 mei 2014 treft u het schadeformulier van de buschauffeur alsmede de aansprakelijkstelling van uw cliënt aan. Op basis van de huidige informatie in mijn dossier is het voor mij niet mogelijk om de aansprakelijkheid te erkennen. (…)”

In het als bijlage bij voornoemde brief gevoegde schadeformulier van de buschauffeur staat onder meer “weet zeker dat ik hem niet heb geraakt”.

1.4 In de tussentijd was klager aangesproken door een derde, vertegenwoordigd door SRK Rechtsbijstand (hierna SRK). Volgens die derde was klager bij het ongeval tegen zijn auto aangevallen en is klager aansprakelijk voor de schade aan die auto. Bij brief van 13 mei 2014 heeft verweerder namens klager aansprakelijkheid afgewezen en gevraagd van welke toedracht SRK uit gaat. Tevens heeft verweerder gevraagd te onderbouwen op welke gronden SRK van oordeel is, dat klager aansprakelijk is voor de geleden schade.

1.5 Bij e-mail van 18 juli 2014 heeft de heer S., jurist verkeer bij SRK, verweerder onder meer het volgende meegedeeld:

“Hiermee kom ik terug op uw bericht van 13 mei 2014.

U vroeg mij daarin nader aan te geven wat de toedracht van het voorval was en op grond waarvan uw cliënt (…) aansprakelijk is.

Uw cliënt reed op de fiets, slingerde en kwam daarbij tegen de stilstaande auto van mijn cliënt. Hij heeft dus onvoldoende opgelet en is pardoes tegen een stilstaand object gereden.

Bijgaand vindt u de verklaring van getuige [naam getuige]. (…) Desgevraagd vertelde hij mij dat hij geen lijnbus heeft gezien, terwijl hij het voorval op zich toch vlak voor zich zag gebeuren. Onjuist is dus wat uw cliënt kennelijk wilde doen laten voorkomen dat hij tegen de auto van mijn cliënt kwam doordat hij eerst door een bus was aangereden. De buschauffeur zelf geeft ook aan dat hij niemand geraakt heeft. (…)”

1.6 Op 1 augustus 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Verweerder heeft klager in dat gesprek meegedeeld dat hij vooralsnog geen procedure tegen het GVB zal aanspannen, omdat hij die procedure bij voorbaat kansloos acht. Verweerder is wel bereid te onderzoeken of er ander bewijs is en hij heeft in dat kader met klager afgesproken dat hij bij de Stichting processen-verbaal politiegegevens zal opvragen en dat hij na ontvangst daarvan verder zal beoordelen of er toch nog een kans in de zaak zit. Verweerder schat de kans op succes echter laag in.

1.7 Bij brief van 4 augustus 2014 heeft klager verweerder onder meer het volgende meegedeeld:

“ibij het ongeval zaak GVB communiceert u mij, tot mijn grote verbazing, ik heb geen kans op succes in de rechtszaal, en ik moet het ongeval de schuld. Dit is des te verrassender, aangezien het begin een heel andere, verschuillende indruk was.

De mening van een advocaat was niet het verlangen. maar de bewering van een vordering in de rechtbank. wantik was in groot gevaar. (…)

k wil mijn belangen waargenomen zien. Een laatste betaling maak ik niet meer.”

1.8 Bij brief van 6 augustus 2014 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij voldoet aan het verzoek van klager om de behandeling van de zaak te beëindigen.

1.9 Bij brief van 6 september 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij geweigerd heeft namens klager een schadevergoedingsprocedure aanhangig te maken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Bij de behandeling van de klacht neemt de voorzitter, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, meebrengt dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende Gedragsregel 9 lid 2).

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij een schadevergoedingsprocedure kansloos achtte, gelet op het beschikbare bewijs. Uit het dossier is niet gebleken dat die inschatting van verweerder onjuist was. Anders dan klager lijkt te veronderstellen, kan een advocaat niet worden verplicht iemand bij te staan in een “kansloze” zaak. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door (vooralsnog) geen schadevergoedingsprocedure aanhangig te maken. Dat klager een schadevergoedingsprocedure wel kansrijk acht, doet aan dit oordeel niet af. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 15 december 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 december 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.