Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:314

Zaaknummer

15-580/A/A

Inhoudsindicatie

Samenvatting: Voorzittersbeslissing. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 21 december 2015

in de zaak 15-580A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 19 november 2015 met kenmerk 4015-0334, door de raad ontvangen op 20 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagster sub 1 vanaf juli 2013 bijgestaan in een erfrechtelijk geschil met haar zus.

1.2 In september 2013 heeft verweerster namens klaagster sub 1 een dagvaarding opgesteld, welke in concept is toegezonden aan klaagster sub 1. Bij e-mail van 1 oktober 2013 heeft klaagster sub 1 gereageerd op de dagvaarding. De dagvaarding met daarbij vijf producties is vervolgens betekend.

1.3 Bij e-mail van 6 januari 2014 heeft verweerster de conclusie van antwoord aan klaagster sub 1 gestuurd. Klaagster sub 1 heeft hierop bij e-mail van 7 januari 2014 gereageerd.

1.4 Op 10 januari 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerster.

1.5 Bij e-mail van 2 februari 2014 heeft klaagster sub 1 verweerster onder meer meegedeeld:

“Puntsgewijs heb ik de conclusie van antwoord zelf ook beantwoord. Ik heb inmiddels diverse stukken verzameld waaruit valt op te maken dat gedaagde niet de waarheid spreekt, zelfs liegt. Ik geef deze stukken deze week af bij de receptie van jullie kantoor.”

1.6 Bij e-mail van 21 februari 2014 heeft (een juridisch medewerker van) verweerster klaagster sub 1 bericht dat de comparitie is bepaald op 20 juni 2014, met het verzoek eventuele aanvullende stukken voor 2 juni 2014 aan te leveren.

1.7 Bij e-mail van 4 juni 2014 heeft (een juridisch medewerker van) verweerster aan klaagster sub 1 bevestigd dat zij sinds het bericht van 21 februari 2014 geen nadere stukken van klaagster sub 1 heeft ontvangen en dat zij hieruit opmaakt dat klaagster sub 1 geen (andere) stukken in het geding wil brengen. Klagers hebben niet gereageerd op de e-mail van verweerster van 4 juni 2014.

1.8 Op 20 juni 2014 heeft de comparitie plaatsgevonden.

1.9 Op 9 september 2014 heeft verweerster de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Dit verzoek is door de rechtbank niet gehonoreerd.

1.10 Bij vonnis van 17 december 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van klaagster sub 1 afgewezen. Bij e-mail van 18 december 2014 heeft verweerster het vonnis aan klaagster sub 1 doen toekomen en haar gewezen op de hoger beroepstermijn.

1.11 Bij brief van 10 mei 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij onvoldoende dossierkennis, deskundigheid, kennis en vaardigheden heeft gehad voor de behandeling van de zaak van klaagster sub 1 tegen haar zus;

b) zij de door klagers overhandigde bewijsstukken niet in de procedure heeft ingebracht;

c) sprake is van gebrekkige onderlinge communicatie.

3 VERWEER

3.1 Verweerster betwist dat zij onvoldoende dossierkennis, deskundigheid, kennis en vaardigheden heeft gehad voor de behandeling van de zaak van klaagster sub 1. Juridisch is er niet op een onjuiste wijze geprocedeerd. Dit blijkt ook nergens uit. Ter zitting is al hetgeen relevant was naar voren gebracht. Klagers hadden weliswaar geen goed gevoel na afloop van de zitting, maar klagers hebben niet aan verweerster kenbaar gemaakt dat dit met haar te maken had. Verweerster voert voorts aan dat de stukken die op 6 februari 2014 zouden zijn afgegeven bij de receptie van het kantoorgebouw waarin verweerster kantoor houdt, haar nimmer hebben bereikt. Dat er geen nadere stukken bij verweerster bekend waren, blijkt ook uit de e-mails van 21 februari en 4 juni 2014. Hierop hebben klagers niet gereageerd. 

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster onvoldoende dossierkennis, deskundigheid, kennis en vaardigheden te hebben gehad voor de behandeling van de zaak van klaagster sub 1 tegen haar zus.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat klagers dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd. Het enkele feit dat klaagster sub 1 door de rechtbank in het ongelijk is gesteld, is onvoldoende voor de conclusie dat verweerster dus onvoldoende dossierkennis, deskundigheid, kennis en vaardigheden had voor de behandeling van de zaak. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt niet dat door verweerster een onjuiste juridische weg is ingeslagen. Ook de door klagers in het geding gebrachte e-mails rechtvaardigen die conclusie niet. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster de op 6 februari 2014 aan haar aangeleverde schriftelijke bewijsstukken niet te hebben ingebracht in de procedure.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Vast staat dat de betreffende gegevens/stukken niet door verweerster zijn gebruikt in de procedure. Aan de inhoudelijke beoordeling of dit (mogelijk) klachtwaardig zou zijn, kan pas worden toegekomen indien voldoende aannemelijk is dat de betreffende stukken verweerster, dan wel haar kantoor, hebben bereikt, of dat verweerster had kunnen weten dat klagers in de veronderstelling verkeerden belangrijke bewijsstukken te hebben afgegeven maar deze in het dossier ontbraken, of dat verweerster klagers onvoldoende zou hebben geïnformeerd over de naar voren gebrachte feiten, argumenten en/of overgelegde stukken.

4.6 Volgens klagers zijn er op 6 februari 2014 in een envelop diverse bewijsstukken afgegeven bij ‘de receptie/balie van de centrale hal’. Dat wil dus zeggen bij de receptiebalie in de centrale hal van het complex waarin het advocatenkantoor van verweerster is gevestigd, tezamen met andere kantoren. De envelop is derhalve niet afgegeven in het kantoor van verweerster zelf. Gesteld noch gebleken is van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de betreffende envelop (het kantoor van) verweerster daadwerkelijk heeft bereikt, of dat verweerster in elk geval kon weten dat er stukken voor haar zijn afgegeven. In elk geval is niet gebleken dat klagers op enige manier in de periode daarna (tot de zitting) aan (de afgifte van) de betreffende stukken hebben gerefereerd. Bij e-mail van 21 februari 2014 heeft verweerster aan klaagster sub 1 bericht dat op 20 juni 2014 een zitting is bepaald, met het verzoek eventuele aanvullende stukken voor 2 juni 2014 aan te leveren. In die e-mail was geen sprake van (eventueel) van klaagster sub 1 ontvangen stukken. Verweerster heeft voorts alle processtukken aan klaagster sub 1 voorgelegd, zodat klaagster sub 1 wist welke feiten, argumenten en stukken aan de rechtbank ter kennis zijn gebracht, en dus ook dat de door klagers bedoelde stukken daar niet bij hoorden. Bij e-mail van 4 juni 2014 heeft verweerster klaagster sub 1 voorts bevestigd dat sinds het bericht van 21 februari 2014 geen nadere stukken van klaagster sub 1 zijn ontvangen en dat verweerster er van uitgaat dat klaagster geen andere stukken in het geding wil brengen. Klaagster heeft, ondanks het feit dat zij er op geen enkele wijze op kon vertrouwen dat de door klagers bedoelde stukken verweerster hadden bereikt, dit laatste bericht onbeantwoord gelaten.

4.7 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat verweerster in staat is geweest de door klagers bedoelde bewijsstukken en de daaraan te ontlenen argumenten in de procedure te gebruiken. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster een gebrek aan onderlinge communicatie. Klagers hebben dit klachtonderdeel echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 21 december 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 december 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.