Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:173
Zaaknummer
15-103
Inhoudsindicatie
klager, die zelf ook advocaat is, klaagt tegen de advocaat van zijn wederpartij over haar werkwijze tijdens zijn echtscheidingsprocedure. De raad is niet gebleken dat de verkeerde adressering van een poststuk berust op een opzettelijk en daarmee kwaadwillig handelen van verweerster. Dat daardoor de onderlinge verhouding tussen partijen is verslechterd wordt dan ook niet aangenomen (vgl. Gr 17). De kantoororganisatie van verweerster was tijdens haar vakantie voldoende op orde. Verweerster heeft in strijd gehandeld met de gedragsregels door niet gelijktijdig een afschrift van het verweerschrift aan de advocaat van klager te sturen (vgl. Gr 15 lid 1), maar door de omstandigheden van dit concrete geval acht de raad dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klachten worden door de raad ongegrond verklaard.
Uitspraak
Beslissing van 16 november 2015
in de zaak 15-103
naar aanleiding van de klacht van:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
klager
tegen
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief (met bijlagen) aan de raad van 9 juli 2015, met kenmerk K 14/167, door de raad ontvangen op 10 juli 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [plaats] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 september 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van klager. Klager werd in een geschil over de hoogte van de alimentatieverplichtingen bijgestaan door mr. [B], advocaat te [plaats]. Daarnaast heeft klager ook zelf in deze zaak als advocaat opgetreden in de periode vanaf eind 2013 tot eind 2014.
2.3 Tijdens de vakantie van verweerster vanaf begin november 2013 tot omstreeks 2 december 2013 stond haar kantoorfax uit. Haar praktijk werd waargenomen door mr. [F.].
2.4 Verweerster heeft ten behoeve van de procedure bij de rechtbank [plaats], zittingsplaats [X], nadere stukken ingediend. In het hierbij gebruikte F-9 formulier d.d. 5 november 2013 en het roljournaal van 7 november 2013 heeft verweerster genoteerd dat zij tegelijkertijd een afschrift van die stukken aan de wederpartij zou zenden. Verweerster heeft in deze klachtprocedure een kopie van een daarop betrekking hebbende brief overgelegd. Deze is geadresseerd aan [adres] te [plaats] terwijl de gemachtigde van klager kantoor houdt op het [adres] te [plaats].
2.5 Op 29 november 2013 heeft klager een afschrift van het namens hem ingediende aanvullend verzoekschrift ten behoeve van de zitting bij de rechtbank [plaats], zittingsplaats [X]], maandag 9 december 2013, in het postvakje van verweerster in de advocatenkamer van genoemde rechtbank gedeponeerd. Verweerster heeft de stukken niet opgemerkt.
2.6 Bij e-mailbericht van 5 december 2013 heeft verweerster aan de gemachtigde van klager het volgende bericht:
“ Tot mijn verbazing trof ik zojuist in mijn fax een brief van uw hand zoals gericht aan de rechtbank waarin wordt verwezen naar een door u op 28 november jl. aan de rechtbank verzonden schrijven en overgelegde stukken?! Tot op heden heb ik noch deze brief noch de stukken mogen ontvangen.
Kennelijk hebt u in totaal 29 producties (?) aan de rechtbank doen toekomen, waarvan ik er vandaag 2 mocht ontvangen. U zult wellicht begrijpen dat ik tegen deze gang van zaken uitdrukkelijk bezwaar maak, met name nu – in werkdagen bezien – de zitting reeds overmorgen plaatsvindt.”
2.7 Op zaterdag 7 december 2013 is op verzoek van klager alsnog een afschrift van het door/namens klager ingediende aanvullend verzoekschrift door een derde op het privéadres van verweerster bezorgd. Op verzoek van klager heeft verweerster voor ontvangst getekend.
2.8 Op verzoek van verweerster heeft de rechtbank [plaats], zittingsplaats [X], de op 9 december 2013 geplande zitting wegens onvoldoende voorbereidingstijd van verweerster en haar cliënte aangehouden.
2.9 Klager is in hoger beroep gegaan van de uitspraak van de rechtbank [plaats], zittingsplaats [X] van 9 mei 2014. Op 18 september 2014 heeft verweerster een verweerschrift namens haar cliënte ingediend. Zij heeft daarvan geen afschrift aan de gemachtigde van klager gezonden.
2.10 Op 1 december 2014 heeft klager op verzoek van zijn gemachtigde op het kantooradres van verweerster stukken afgegeven/achtergelaten ten behoeve van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 11 december 2014. Verweerster heeft geweigerd om voor de ontvangst van die stukken te tekenen.
2.11 Bij brief van 10 december 2014, aangevuld bij brieven van 4 maart 2015, 16 april 2015, 5 juni 2015 en 1 juli 2015, heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) na te laten om afschriften van de stukken, die zij op 5 november 2013 bij de rechtbank [plaats], locatie [X], met een F-9 formulier heeft ingediend, aan (de gemachtigde van) klager toe te zenden, ondanks haar toezegging dat zij dat wel zou hebben gedaan. Zodra verweerster hiervan op de hoogte was, heeft zij nagelaten om die stukken alsnog na te zenden en daartoe haar excuses aan de rechtbank en aan klager aan te bieden;
b) tijdens haar vakantie in november 2013 niet per fax en per e-mail bereikbaar te zijn en onvoldoende haar waarneming te regelen;
c) na te laten een afschrift van het op 18 september 2014 bij het gerechtshof [plaats], locatie [X], verweerschrift aan (de gemachtigde van) klager toe te zenden;
d) op 1 december 2014 op haar kantoor te weigeren om voor ontvangst van stukken te tekenen die door klager zijn afgegeven en toen heeft geweigerd om klager als collega-advocaat te woord te staan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster betwist dat zij de rechtbank op 5 november 2013 onjuist heeft geïnformeerd in het F-9 formulier. Haar brief van 5 november 2013 aan de gemachtigde van klager, met bijgevoegd de afschriften van haar brief van die datum met bijlagen aan de rechtbank, bleek achteraf onjuist te zijn geadresseerd, hetgeen zij zich aantrekt. Voor excuses aan de rechtbank of aan klager bestaat voor haar geen enkele noodzaak.
4.2 Tijdens haar vakantie in november 2013 heeft zij haar fax uitgezet, hetgeen haar vrij stond. Via de voicemail op haar kantoortelefoon en via de automatische beantwoording van haar e-mail heeft zij toen voldoende informatie gegeven over haar afwezigheid en over de contactgegevens van haar waarneemster, mr. [F.].
4.3 Aangezien het gerechtshof op grond van het procesreglement hoven alle door de griffie ontvangen processtukken doorstuurt aan de belanghebbenden, heeft verweerster juist gehandeld door het verweerschrift op 18 september 2014 alleen aan het gerechtshof te sturen.
4.4 Gelet op het verleden met klager en zijn grote vertoon van wantrouwen jegens haar mocht verweerster op 1 december 2014 weigeren om voor ontvangst te tekenen, mede ook omdat zij zich geïntimideerd voelde.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Tussen partijen is in discussie of en wanneer klager is opgetreden als advocaat in zijn eigen zaak of zich heeft laten bijstaan door zijn gemachtigde. Indien nodig zal de raad onderscheid maken in de maatstaf waaraan getoetst wordt.
Ad klachtonderdeel a)
5.3 Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager toegelicht dat het hem bij dit onderdeel niet meer te doen is om de vraag of verweerster de stukken daadwerkelijk heeft verzonden, dan aan een verkeerd adres, maar om de vraag hoe verweerster toen zij bekend werd met het feit dat de stukken niet door klager, althans diens advocaat, waren ontvangen daarop had moet reageren. Verweerder had de stukken toen alsnog naar het juiste adres moeten verzenden, en had zij voor de onjuiste adressering excuses richting klager en de rechtbank moeten maken. Het klachtonderdeel ziet kennelijk op de regel dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden en de advocatuur in het algemeen behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (gedragsregel 17). Het klachtonderdeel is ongegrond. Toen verweerster bekend werd met de onjuiste adressering waren de stukken reeds door de griffie van de rechtbank aan klager gezonden, waardoor het niet meer nodig was dat verweerster deze alsnog naar het juiste adres zou verzenden. Verweerster had zich voor de onjuiste adressering kunnen excuseren maar in het kader van de hiervoor beschreven regel is dit geen vereiste. Daarbij is van betekenis dat niet is gebleken dat de verkeerde adressering berust op een opzettelijk en daarmee kwaadwillig handelen van verweerster. Evenmin kan er dan ook van worden uitgegaan dat door de verkeerde adressering de onderlinge verhouding tussen partijen is verslechterd, waardoor excuses ter herstel daarvan niet nodig zijn. Als gezegd is het klachtonderdeel dus ongegrond. Gelet hierop laat de raad nog in het midden of klager in deze als advocaat of in privé is opgetreden, in welk laatste geval de genoemde regel niet aan de orde is en reeds om die reden van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 Uitgangspunt is dat een advocaat ervoor moet zorgen dat de organisatie en inrichting van zijn kantoor in overeenstemming zijn met de eisen van een goede praktijkuitoefening. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster ervoor gezorgd dat haar kantoor voldoende, immers per e-mail en telefonisch, bereikbaar was tijdens haar vakantie in november 2013 en dat haar praktijk werd waargenomen, namelijk door mr. [F.], met wie klager ook meermalen (telefonisch) contact heeft gehad. Dat, zoals klager stelt, verweerster niet altijd per fax bereikbaar was, betekent niet dat zij haar praktijkuitoefening niet op orde had. Er waren andere wegen om verweerster, althans haar waarneemster, te bereiken, welke wegen klager ook heeft benut. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ad klachtonderdeel c)
5.5 Nu deze klacht ziet op het in rechte overleggen van stukken in een aanhangig geding nog voordat om uitspraak is gevraagd, dient verweersters optreden te worden getoetst aan hetgeen is bepaald in Gedragsregel 15 lid 1. Op basis van die regel is het de advocaat niet geoorloofd om anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van die mededeling aan de advocaat van de wederpartij. De raad zal het optreden van verweerster aan deze maatstaf beoordelen.
5.6 Vaststaat dat verweerster op of kort na 18 september 2014 geen afschrift van het verweerschrift aan het gerechtshof aan de gemachtigde van klager heeft gezonden. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de raad in strijd met genoemde gedragsregel gehandeld. Dat de griffie van het gerechtshof volgens het procesreglement hoven in doorzending van stukken voorziet, maakt dit oordeel niet anders. In zijn algemeenheid heeft een verzoekende partij er belang bij om zo snel mogelijk te weten of er verweer wordt gevoerd, welk belang gediend wordt met een gelijktijdige verzending van een afschrift van het verweerschrift aan deze partij.
5.7 Evenwel is de nalatigheid van verweerster zoals hiervoor beschreven, haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gelet op de onweersproken stelling van verweerster dat ook zij van de gemachtigde van klager in diezelfde procedure geen afschrift van het beroepschrift heeft ontvangen. Voorts is van belang dat klager door de genoemde nalatigheid van verweerster niet direct is benadeeld, althans is van een dergelijke (concreet) nadeel niet gebleken. Op grond hiervan komt de raad tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel d)
5.8 Nog daargelaten de vraag of er in algemene zin een regel bestaat voor een advocaat om voor de ontvangst van stukken te tekenen, is de raad van oordeel dat gelet op het grimmige karakter van de onderlinge verhouding tussen partijen op dat moment, het van verweerster niet kon worden gevergd dat zij zonder daartoe vooraf gemaakte afspraak, klager aan haar kantooradres te woord zou staan en hem haar handtekening voor ontvangst zou geven. Van belang is daarbij dat verweerster, zoals zij heeft verklaard, zich tijdens het aanbieden van de stukken door klager geïntimideerd voelde en om die reden haar kantoor was ingevlucht, voorts dat klager zich al eerder zonder een daartoe gemaakte afspraak aan het privéadres van verweerster had gemeld om stukken af te geven terwijl verweerster, zoals zij eveneens naar voren heeft gebracht, privé strikt van zakelijk wil scheiden. Daarnaast heeft verweerster kort nadat klager de stukken bij haar had achtergelaten, dit telefonisch bevestigd aan de gemachtigde van klager. Gelet op dit alles van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen (a) tot en met (d) ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, P.P. Verdoorn, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2015.
griffier voorzitter