Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:171

Zaaknummer

15-220

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Geschil over toezending declaratie ondanks gemaakte prijsafspraak. Daarnaast heeft verweerder volstrekt onvoldoende de belangen van klager behartigd door klager niet op de hoogte te houden, informatie te vragen, en zeer matige processtukken te produceren. Verweerder heeft zich laten schrappen van het tableau sinds 1 januari 2015. Klacht gegrond: schorsing  van één jaar met verkorting van de inzagetermijn tot 5 jaren.

Uitspraak

Beslissing van 10 november 2015

in de zaak 15-220

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen

mr. [naam]

tot [datum] advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 juli 2015 met kenmerk RvT 14-0175/TRC/ml, door de raad ontvangen op 23 juli 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van de raad van 5 oktober 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij die brief bevindende inventarislijst (bijlagen 1 tot en met 11).

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager had een conflict met  een Vereniging van Eigenaren over een door klager aangebracht beveiligingssysteem. Eind 2012 heeft klager aan verweerder gevraagd om in dat geschil hoger beroep in te stellen tegen een vonnis d.d. 1 november 2012 van de rechtbank [plaats], sector kanton, locatie [plaats], waarin klager was veroordeeld tot betaling van € 14.282,45.

2.3    Begin 2013 heeft klager aan verweerder een voorschot van € 726,- voldaan, een voorschot op het griffierecht van € 400,- en de kosten van de appeldagvaarding van          € 129,12. Voor een toevoeging kwam klager niet in aanmerking. Een aanvullende declaratie van verweerder van 18 februari 2013 van € 726,- inclusief BTW en een aanvullende declaratie griffierecht van 28 februari 2013 van € 283,- heeft klager niet voldaan.

2.4    Op 31 januari 2013 heeft verweerder een appeldagvaarding op nader aan te voeren gronden laten betekenen bij de VvE.

2.5    Per e-mail van 4 februari 2013 heeft klager aan verweerder gevraagd wat de stand van zaken in het hoger beroep was omdat hij niets meer van verweerder had vernomen.

2.6    Bij - niet ondertekende - brief van 28 maart 2013 heeft verweerder een brief aan klager gestuurd:

“Inzake vermeld treft u de aanvulling van de grieven aan, zoals ik die heden heb genomen. Ik had aan u gevraagd om op papier te zetten hoe de problemen zijn ontstaan met eventuele getuigen uwerzijds, maar dat heb ik niet ontvangen, zodat ik het heb moeten doen met de stukken uit het dossier. In ons telefoongesprek hedenochtend zegde u mij toe dat u de openstaande nota’s omgaand zou voldoen.”

2.7    Ter rolzitting van 2 april 2013 heeft verweerder de memorie van grieven aangevuld als volgt:

“GRIEF ÉÉN

Het vonnis waartegen appel is volgens appellant nietig; Toelichting; in het civiele recht kennen we drie gerechtelijke instanties namelijk de Hoge Raad, de Hoven en de Rechtbanken. Dit vonnis is gewezen door de Kantonrechter, een gerechtelijke instantie die al tien jaar is opgeheven;

“GRIEF TWEE

Ten onrechte heeft de “Kantonrechter” overwogen dat appellant akkoord is gegaan met de verwijdering van de door hem aangelegde bekabeling door derden; (…)”

2.8    Ter rolzitting van 4 juni 2013 hebben verweerder en de wederpartij arrest gevraagd zonder overlegging van de dossiers. Daardoor is de zaak ambtshalve geplaatst op de parkeerrol.

2.9    Op enig moment voor 29 april 2013 is ten laste van de echtgenote van klager loonbeslag gelegd, kennelijk in verband met de executie van het onder 2.2 genoemde vonnis tegen klager. Die echtgenote vraagt 29 april 2013 aan verweerder (per mail)  of dat mogelijk is tijdens hoger beroep. De echtgenote van klager heeft in verband met de opheffing van het beslag verweerder ingeschakeld.

2.10    Bij e-mail van 18 juni 2013 heeft verweerder aan klager en aan zijn echtgenote het volgende bericht:

“ (…) Als laatste doe ik al een procedure voor meneer [B], waarbij een aantal nota’s niet betaald zijn. Het gaat hierbij om een kleine € 1000,--. Ik zal u de stukken terugsturen en de reeds betaalde € 500,-- afboeken op de openstaande nota’s. Het spijt mij u niet anders te kunnen berichten.”

2.11    In reactie hierop heeft klager per e-mail van 18 juni 2013 als volgt bericht:

“Ik vind dit geen afspraak en heb dit besproken met mijn vrouw en die weet ik ben van afspraak en heb hier nauw een hele vieze smaak van gekregen we zitten al zonder geld en nu pakt u nog buiten afspraak 500 euro extra dit is niet netjes een man moet zich aan zijn woord houden en een kort geding zou 1000 euro kosten en geen 2000 en daar had ik voor aanbetaald 500 euro. Maar nu verandert u de afspraak. Ik ga ervan uit dat u uw afspraak nakomt en een kortgeding opstart tegen de illegale beslaglegging zoals afgesproken anders zal ik hier zeker meer werk van maken en voortaan wil ik alles op papier want als mensen al niet eens meer hun woord houden. (…)”

2.12    Verweerder heeft op 25 juni 2013 de volgende e-mail aan klager gezonden:

“In navolging van uw mails, deel ik u het volgende mee; In de procedure tegen de VVE heb ik met u een speciale prijs afgesproken van € 1.000,-- plus kosten en BTW. Ik heb u hiervoor een cliëntovereenkomst gestuurd, die u welliswaar niet getekend heeft, maar waartegen u inhoudelijk niet heeft geprotesteerd. Nu vraagt u mij een Kort-Geding procedure te starten, waarbij de hoogte van mijn honorarium niet door u bepaald wordt maar door mij en dat honorarium is minimaal          € 1.000,-- plus kosten en BTW. De kosten zijn in deze € 100,-- deurwaarder en ongeveer € 300,-- griffierecht. Deze bedragen zijn niet onderhandelbaar, wat we wel kunnen afspreken dat u de nota in termijnen betaalt.”

2.13    Bij brief van 20 juni 2014, aangevuld bij brief van 24 juni 2014, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich niet te houden aan de bij aanvang van de werkzaamheden gemaakte prijsafspraak voor de procedure in hoger beroep;

b)    klager niet, althans onvoldoende, op de hoogte te houden van het verloop van de procedure in hoger beroep. Klager ontving geen concept-stukken en verweerder reageerde niet op verzoeken om terug te bellen;

c)    de zaak in hoger beroep inhoudelijk niet juist te behandelen.

3.2    Ter toelichting op zijn klacht stelt klager dat hij met verweerder had afgesproken dat de procedure in hoger beroep tegen de VvE in totaal € 1.000,- zou kosten. Daarom heeft hij  de later toegezonden cliëntovereenkomst met daarin het uurtarief van verweerder ook niet ondertekend. Met de door klager afgegeven grote hoeveelheid stukken en informatie heeft verweerder niets gedaan, hetgeen blijkt uit de zeer summiere aanvullende grieven in het hoger beroep van verweerder. Naar verwachting zal klager hierdoor zijn hoger beroep procedure verliezen en in de proceskosten worden veroordeeld.

4    VERWEER

4.1    Verweerder ontkent dat hij met klager een vaste prijs heeft afgesproken voor zijn werkzaamheden in de hoger beroep procedure. Een totaalbedrag van € 1.000,- was volgens hem ook niet realistisch gelet op de hoogte van het griffierecht en de kosten van de deurwaarder. Hij heeft met klager een tarief van € 200,- per uur exclusief BTW afgesproken, zoals blijkt uit de door hem bij aanvang van zijn werkzaamheden aan klager toegezonden cliëntovereenkomst. Dat klager die overeenkomst niet ondertekend heeft geretourneerd, maakt dit niet anders, aangezien klager de bij de cliëntovereenkomst meegezonden voorschotfacturen wel heeft betaald. Daaruit bleek impliciet dat klager instemde met de cliëntovereenkomst.

4.2    Verweerder betwist dat hij klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de voortgang. Hij stelt concepten en overige stukken aan klager te hebben toegezonden. Doordat klager in gebreke was met het toezenden van de verzochte nadere informatie alsmede met zijn opgave van eventuele getuigen, heeft verweerder, zoals hij op 28 maart 2013 aan klager heeft laten weten, alsnog naar beste kunnen de aanvullende grieven opgesteld. Door tijdnood heeft hij alleen dat stuk niet meer vooraf in concept aan klager kunnen toesturen.

4.3    Verweerder stelt dat hij vergeefs heeft geprobeerd het ten laste van de echtgenote van klager - vanwege de veroordeling van klager - gelegde loonbeslag opgeheven te krijgen. Bij de deken heeft hij toegezegd dat hij het door hem ontvangen voorschot van € 500,-, na aftrek van de eigen bijdrage van € 169,-, derhalve € 331,- aan klager en zijn echtgenote terug zal betalen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Naar het oordeel van de raad wordt het verweer dat geen sprake was van een vaste prijsafspraak in de hoger beroep procedure weerlegd door de stukken en de verklaringen ter zitting. Uit de e-mail van verweerder van 25 juni 2013, genoemd onder 2.11 hiervoor, komt immers expliciet naar voren dat verweerder met klager een speciale prijs heeft afgesproken van € 1.000,-, plus kosten en BTW. Door het bestaan van een prijsafspraak desondanks te ontkennen, heeft verweerder niet gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat, waardoor hij jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad acht hierbij een strafverzwarende omstandigheid dat verweerder tot op de zitting van de raad het maken van een prijsafspraak heeft ontkend, totdat hij met de inhoud van zijn eigen e-mail van 25 juni 2013 werd geconfronteerd. Opmerking verdient daarbij voorts dat niet alleen sprake is van betaling door klager, maar dat verweerder zich ook een gedeelte van het door de echtgenote van klager betaalde voorschot van € 500,- door verrekening met nota’s van klager heeft toegeëigend.

5.3    Het voorgaande betekent dan ook dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat wordt verwacht dat hij zijn cliënt op de hoogte brengt van belangrijke informatie, feiten en afspraken en waar nodig, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigt. De raad zal dit klachtonderdeel aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.5    Ter zitting heeft verweerder verklaard dat vooral in het begin klager en zijn echtgenote zeker zes keer bij hem op kantoor zijn geweest, terwijl dat volgens klager slechts twee keer is geweest. Het door verweerder overgelegde urenoverzicht van de zaak tegen de echtgenote van klager onderbouwt dat laatste; andere urenspecificaties zijn niet overgelegd door verweerder. Uit het feit dat uit geen enkel stuk blijkt dat verweerder voldoende heeft gecommuniceerd met klager leidt de raad af dat de informatievoorziening, zoals klager en zijn echtgenote betogen, onvoldoende was. Dit betekent dat verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat dit klachtonderdeel gegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Ook dit klachtonderdeel is gegrond. De raad is van oordeel dat de inhoud van de aanvullende grieven, in het bijzonder van grief 1, zoals weergegeven onder 2.7 hiervoor, onder de maat is, terwijl verweerder volgens klager voldoende stukken had, dan wel had kunnen hebben. Bij de deken heeft verweerder ook bevestigd dat hij een flink aantal stukken van klager had ontvangen. Indien verweerder van mening was dat die stukken onvoldoende waren om de belangen van klager in de procedure goed te kunnen behartigen en dat daarover een onoverbrugbaar geschil bestond met klager, dan had dat uit de correspondentie met klager moeten blijken. Dergelijke correspondentie ontbreekt. Verweerder had zich daarna als advocaat dienen terug te trekken, hetgeen hij niet heeft gedaan. Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerder is tekortgeschoten in de juridische dienstverlening voor klager. Daar het hier om ernstige tekortkomingen gaat bij de behartiging van de belangen van klager met belangrijke financiële gevolgen voor klager spreekt de raad uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6    MAATREGEL

Uit het voorgaande volgt dat de klacht geheel gegrond is. Vast is komen te staan dat verweerder volstrekt onvoldoende zorgvuldig de belangen van klager heeft behartigd. Verweerder heeft zich laten schrappen van het tableau sinds 1 januari 2015. Dit gegeven, in samenhang met veelvuldige tuchtzaken van - gelet op de sancties - toenemende ernst  en de ernst van onderhavige feiten rechtvaardigen een schorsing van één jaar met verkorting van de inzagetermijn als bedoeld in art. 8a lid 3 Advocatenwet(nieuw) tot 5 jaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één jaar;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat 14 (veertien) dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder

onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;

-    bepaalt dat de inzagetermijn van artikel 8a lid 3 Advocatenwet (nieuw) wordt beperkt tot 5 jaren.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, L.A.M.J. Pütz, E.J. Verster, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2015.

griffier    voorzitter