Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:318

Zaaknummer

15-621/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft op basis van het door hem gegeven advies – en klager zijn reactie daarop – mogen besluiten zijn werkzaamheden te beëindigen.

Uitspraak

Beslissing van 28 december 2015

in de zaak 15-621/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 3 december 2015 met kenmerk 4015-0577, door de raad ontvangen op 4 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich tot verweerder gewend naar aanleiding van een – voor hem nadelige – uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 november 2014.

1.2 Verweerder heeft een toevoeging aangevraagd voor klager. De toevoeging is op 26 maart 2015 afgegeven voor de soort zaak “procedure of advies”. Verweerder heeft een eigen bijdrage van €143,-- bij klager in rekening gebracht. Klager heeft de eigen bijdrage voldaan.

1.3 Bij brief van 15 april 2015 heeft verweerder klager geadviseerd over de vraag of in zijn dossier aanknopingspunten te vinden waren een klacht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in te dienen. Verweerder heeft klager daarover negatief geadviseerd;verweerder achtte geen reële kans aanwezig dat het hof een klacht gegrond zal verklaren over schending van een recht dat klager toekomt op grond van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Verweerder heeft zijn brief afgesloten met de mededeling dat hij zou overgaan tot sluiting en archivering van het dossier.

1.4 Klager heeft vervolgens zelf op 8 juni 2015 een brief aan het EHRM gestuurd. Bij brief van 18 juni 2015 heeft de griffier van het EHRM aan klager laten weten dat zijn verzoekschrift niet voldeed aan de vereisten van het Huishoudelijk Reglement van het Hof. De griffier heeft daarnaast gewezen op de in artikel 35 § 1 EVRM neergelegde “uitputting van nationale rechtsmiddelen en/of de zes-maanden termijn”.

1.5 Bij brief van 20 augustus 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder na een gegeven advies de zaak van klager niet (verder) in behandeling wenste te nemen en klager aldus niet heeft bijgestaan in de procedure bij het EHRM.

2.2 Klager heeft verzocht dat verweerder het verzoekschriftformulier voor het indienen van een klacht bij het EHRM opnieuw invult.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is. Verweerder heeft klager gemotiveerd aangegeven waarom hij het kansloos acht een klacht bij het EHRM in te dienen. Verweerder heeft daarop zijn werkzaamheden voor klager (op goede gronden) beëindigd, aldus verweerder. Ten aanzien van het verzoek van klager merkt hij op dat de termijn waarbinnen een dergelijk verzoek kan worden gedaan inmiddels is verlopen en hij ook overigens geen grond ziet om aan het verzoek te voldoen omdat het om een kansloze zaak gaat.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren.

4.2 De voorzitter overweegt verder dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat het advies van verweerder van 15 april 2015 voldoet aan de professionele standaard zoals hiervoor in § 4.1 genoemd. Verweerder heeft een duidelijk toetsingskader omschreven en heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom hij geen grond zag voor het indienen van een klacht bij het EHRM. Verweerder heeft vervolgens op basis van het gegeven advies – en klager zijn reactie daarop – mogen besluiten zijn werkzaamheden te beëindigen. Dat klager door de beëindiging procedurele schade heeft ondervonden, is de voorzitter niet gebleken. Ingevolge het Huishoudelijk Reglement van het EHRM is een klacht ontvankelijk indien deze wordt ingediend binnen zes maanden nadat een uitspraak door de hoogste nationale rechterlijke instantie – in dit geval de Centrale Raad van Beroep – is gedaan. Klager had zodoende tot 28 mei 2015 de mogelijkheid om een klacht bij het EHRM in te dienen. Na ontvangst van de brief van verweerder van 15 april 2015 had klager zodoende nog voldoende tijd om zich tot een opvolgend advocaat te wenden.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.5 In het door klager gedane verzoek, wat daar verder van zij, zal klager niet ontvankelijk worden verklaard, nu daarvoor in de tuchtprocedure geen plaats is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond en verklaart klager in zijn verzoek niet ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema griffier op 29 december 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 december 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BR302, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.