Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:330

Zaaknummer

15-511 DH/DH

Inhoudsindicatie

Het stond de advocaat vrij zich aan klaagsters zaak te onttrekken.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft gesteld dat verweerder de gronden van het beroepschrift niet vooraf in concept aan klaagster heeft voorgelegd, dan wel met klaagster heeft besproken, terwijl verweerder zich op het standpunt stelt dat de gronden tijdens meerdere besprekingen uitvoerig met klaagster zijn besproken. Bij e-mail van 17 september 2015 heeft verweerder afschrift gezonden van de gespreksnotities die hij heeft gemaakt tijdens de met klaagster op 11 februari 2015, 25 februari 2015, 10 maart 2015, 18 maart 2015 en 8 april 2015 gevoerde besprekingen. Uit deze gespreksnotities kan worden afgeleid dat de gronden van het beroep wel degelijk zijn besproken.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van 30 oktober 2015 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag met kenmerk K152 2015 dk/cdk, door de raad ontvangen op 3 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft voor klaagster en haar zus, mevrouw N.H. V., diverse procedures gevoerd onder andere tegen de gemeente Noordwijk en de E. Dienst.

1.3 Op 22 april 2015 heeft ten kantore van verweerder een bespreking plaatsgevonden waarbij klaagster en haar ouders aanwezig waren.

1.4 Bij brief van 30 april 2015 heeft verweerder klaagster en haar zus bevestigd dat hij zijn werkzaamheden zou beëindigen wegens gebrek aan vertrouwen.

1.5 Bij brief van 29 mei 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. op 9 april 2015 aanvullende gronden aan de rechtbank heeft toegezonden, waarbij een passage (de eerste zin onder 4) onjuist was geformuleerd;

b. de aanvullende gronden niet vooraf met klaagster heeft besproken;

c. de processtukken niet naar de opvolgend advocaat heeft gestuurd.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat er inderdaad een onjuistheid in het beroepschrift stond. Deze onjuistheid heeft verweerder gecorrigeerd, aan klaagsters bevestigd bij brief van 30 april 2015 en zijn excuses daarvoor aangeboden.

3.2 Verweerder heeft betwist het verwijt dat hij de aanvullende gronden niet vooraf met klaagster zou hebben besproken. Verweerder heeft gesteld dat deze aanvullende gronden diverse keren zijn besproken, aangepast en uiteindelijk zijn verzonden.

3.3 Verweerder heeft voorts gesteld dat hij de processtukken reeds aan de opvolgend advocaat van klaagster heeft gestuurd alsmede de toevoegingen ter mutatie.

3.4 Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij tijdens het gesprek dat hij met klaagster en haar ouders voerde op 22 april 2015 reeds te kennen had gegeven dat hij zijn werkzaamheden zou beëindigden vanwege de opmerkingen die klaagster tijdens het gesprek plaatste. Bij brief van 30 april 2015 heeft verweerder klaagster bevestigd dat hij zijn werkzaamheden daadwerkelijk zou beëindigen.

3.5 Het is verweerder niet duidelijk op welke rechtszaak klaagster doelt betreffende het “bijzondere onderzoek” in 2012 en 2013.

 

4 BEOORDELING

4.1 Uit de stukken volgt dat verweerder zich op 30 april 2015 aan klaagsters zaak heeft onttrokken.

4.2 In de relatie advocaat-cliënt is het bestaan van wederzijds vertrouwen essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en dat brengt mee dat ieder van partijen de vrijheid moet hebben aan de relatie een einde te maken, zij het dat de advocaat zich niet op een ongelegen moment mag terugtrekken en zorgvuldig te werk moet gaan teneinde de belangen van de cliënt niet te schaden. Gelet op het voorgaande stond het verweerder vrij zich aan klaagsters zaak te onttrekken. Niet is gebleken dat verweerder dit op onzorgvuldige wijze heeft gedaan, dan wel dat klaagster daar enig nadeel van heeft ondervonden. Klaagster heeft tenslotte een andere advocaat bereid gevonden haar belangen verder te behartigen.

4.3 Vastgesteld is dat verweerder de betreffende passage onder 4 van de aanvullende gronden onjuist heeft geformuleerd. Verweerder heeft zijn fout bij brief van 30 april 2015 ook erkend en heeft aan klaagster zijn excuses aangeboden. De onjuiste formulering is van onvoldoende gewicht om te spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit zou slechts anders kunnen zijn wanneer klaagster in haar belangen zou zijn geschaad. Dit is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat hij de betreffende passage heeft gecorrigeerd en de Rechtbank heeft geïnformeerd over de wijziging.

4.4 Klaagster heeft gesteld dat verweerder de gronden van het beroepschrift niet vooraf in concept aan klaagster heeft voorgelegd, dan wel met klaagster heeft besproken, terwijl verweerder zich op het standpunt stelt dat de gronden tijdens meerdere besprekingen uitvoerig met klaagster zijn besproken. In het algemeen behoort het tot de zorgvuldigheidsplicht van de advocaat om de van belang zijnde stukken, zoals processtukken, vooraf in concept aan de cliënt voor te leggen. Dit stelt de cliënt in staat zich te beraden over de door de advocaat in een (proces-)stuk opgenomen feiten en over het namens hem ingenomen standpunt. Daar komt bij dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Bij e-mail van 17 september 2015 heeft verweerder afschrift gezonden van de gespreksnotities die hij heeft gemaakt tijdens de met klaagster op 11 februari 2015, 25 februari 2015, 10 maart 2015, 18 maart 2015 en 8 april 2015 gevoerde besprekingen. Uit deze gespreksnotities kan worden afgeleid dat de gronden van het beroep wel degelijk zijn besproken.

4.5 Ten aanzien van de overdracht van klaagsters dossier heeft verweerder onweersproken gesteld dat hij alle stukken aan klaagsters nieuwe advocaat heeft overgedragen inclusief de toevoeging.

4.6 Klaagster heeft bij brief van 15 juli 2015 verweerder verzocht de stukken toe te zenden aangaande het “bijzondere onderzoek” en eventuele vervolgonderzoeken. Verweerder heeft gesteld dat hij hiervan geen stukken in zijn bezit heeft. Klaagster heeft niet nader onderbouwd haar stelling dat verweerder deze stukken wel in zijn bezit zou hebben, zodat de afgifte hiervan in de gegeven situatie niet kan worden afgedwongen.

4.7 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij niet aanwezig was ter gelegenheid van een zitting op 19 juni 2013 heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat hij, naar aanleiding van het verzoek van klaagster op 6 juni 2013 haar bij te staan, op 14 juni 2013 aan klaagster heeft bericht dat hij klaagster in die kwestie niet kon bijstaan, onder andere vanwege het feit dat geen toevoeging voor deze zaak kon worden aangevraagd.  Het staat een advocaat vrij een zaak wel of niet aan te nemen. Het had op klaagsters weg gelegen een andere advocaat te benaderen, indien zij tijdens de zitting bijstand van een advocaat had gewenst.

4.8 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 december 2015. 

 

griffier    voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 december 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.