Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-10-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:294
Zaaknummer
15-401 DH/DH
Inhoudsindicatie
Een client heeft zijn voormalig advocaat aansprakelijk gesteld.
Inhoudsindicatie
Dat verweerder zich probeert vrij te pleiten van de gegronde klachten b, c, d, f, g en h, door alleen klachtonderdeel a telkens aan de halen is uit de stukken niet gebleken en is overigens ook van onvoldoende gewicht. Er ligt een beslissing van zowel de Raad van Discipline als het Hof van Discipline, waaruit kan worden afgeleid welke klachtonderdelen door de Raad en het Hof gegrond zijn bevonden. Dat verweerder in zijn correspondentie enkel aangeeft dat hij een beroepsfout heeft gemaakt met betrekking tot de betaling van het griffierecht en hij niet alle gegronde klachtonderdelen daarin benoemt, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 18 september 2015 met kenmerk K048 2015 bm/cdk, door de raad ontvangen op 21 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager heeft reeds eerder, namelijk op 16 september 2012, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.3 De Raad van Discipline heeft deze klacht bij beslissing van 23 september 2013 grotendeels gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, opgelegd.
1.4 Het Hof van Discipline heeft deze beslissing op 17 februari 2014 vernietigd voor zover de raad verweerder de maatregel van schorsing van twee maanden waarvan één voorwaardelijk heeft opgelegd en heeft aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden voorwaardelijk opgelegd.
1.5 Klager heeft naar aanleiding van deze klachtprocedure verweerder aansprakelijk gesteld, althans heeft getracht om tot een vorm van mediation te komen met verweerder en zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
1.6 Bij brief van 17 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. zijn belofte aan klager om met hem samen te werken om zijn claim bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te leggen dan wel andere werkzaamheden te verrichten, niet is nagekomen;
b. klager aan het lijntje heeft gehouden;
de beslissing van het Hof van Discipline niet ter harte heeft genomen en zich probeert vrij te pleiten van de gegronde klachtonderdelen b, c, d, f, g, en h door alleen klachtonderdeel a telkens aan te halen.
Klager heeft zijn klacht uitgebreid met het verwijt dat verweerder hem geen afschrift heeft gezonden van de met zijn verzekeraar gevoerde correspondentie.
3 VERWEER
3.1 Verweerder is van mening dat de klacht niet in behandeling kan worden genomen, nu hij niet voor klager als advocaat optreedt en er dus geen beoordeling van zijn werkzaamheden als advocaat hoeft plaats te vinden.
3.2 Verweerder heeft gesteld dat klager – na de behandeling van de zaak bij het Hof van Discipline – het dossier bij hem heeft opgehaald en hij bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar melding heeft gemaakt van de zaak en de verzekeraar heeft verzocht de claim van klager in behandeling te nemen.
3.3 Klager heeft verweerder op 26 juni 2014 verzocht voor hem op te treden jegens zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Verweerder heeft klager op 30 juni 2014 bericht dat hij dat onjuist acht, nu hij degene is tegen wie de klacht is gericht.
3.4 Verweerder is van mening dat klager zich tot zijn beroeps-aansprakelijkheidsverzekering dient te wenden en dat zijn beroeps-aansprakelijkheidsverzekeraar dient te beslissen over de geldigheid en de gegrondheid van klagers claim.
3.5 Verweerder heeft gesteld dat de wens van klager, dat verweerder zijn belangen blijft behartigen, niet kan worden ingewilligd, nu de verhouding tussen hem en klager door de eerdere klachtzaak met zich meebrengt dat geen sprake meer kan zijn van een werkbare relatie.
4 BEOORDELING
4.1 Verweerder heeft de klacht(onderdelen) gemotiveerd betwist en klager heeft zijn klacht niet nader onderbouwd.
4.2 De relatie tussen een advocaat en zijn cliënt dient gebaseerd te zijn op onderling vertrouwen. Verweerder meent dat de vertrouwensrelatie tussen hem en klager is verstoord, nu klager een klacht tegen hem heeft ingediend en klager hem naar aanleiding daarvan aansprakelijk heeft gesteld. Van verweerder kon onder die omstandigheden niet langer worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden voor klager zou voortzetten. Gelet hierop is het begrijpelijk dat verweerder zich in zijn e-mail van 30 juni 2014 op het standpunt heeft gesteld dat hij het niet juist acht voor klager op te gaan treden betreffende het beslag, nu klager tegen hem een claim heeft ingediend.
4.3 Uit de stukken blijkt niet dat verweerder zou hebben toegezegd mee te werken aan een vorm van mediation met betrekking tot de aansprakelijkheidskwestie. Verweerder heeft klager bij e-mail van 4 april 2014 bericht bereid te zijn met hem in gesprek te gaan over de aansprakelijkheidskwestie. Uit de stukken kan worden afgeleid dat dit gesprek heeft plaatsgevonden.
4.4 Uit een e-mail van 20 juni 2014 van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder kan worden afgeleid dat verweerder de claim op 19 juni 2014 in behandeling heeft gegeven aan de verzekeraar. Dat verweerder heeft verzuimd klager afschrift te sturen van zijn brieven van 19 mei en 16 juni 2014 aan zijn verzekeraar en de reactie van zijn verzekeraar van 20 juni 2014 is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het gaat er om dat een advocaat een aansprakelijkheidsstelling meldt bij zijn verzekeraar. Uit de genoemde brieven en de reactie van de verzekeraar kan worden afgeleid dat verweerder de melding heeft gedaan.
4.5 Dat verweerder zich probeert vrij te pleiten van de gegronde klachten b, c, d, f, g en h, door alleen klachtonderdeel a telkens aan de halen is uit de stukken niet gebleken en is overigens ook van onvoldoende gewicht.
4.6 Er ligt een beslissing van zowel de Raad van Discipline als het Hof van Discipline, waaruit kan worden afgeleid welke klachtonderdelen door de Raad en het Hof gegrond zijn bevonden. Dat verweerder in zijn correspondentie enkel aangeeft dat hij een beroepsfout heeft gemaakt met betrekking tot de betaling van het griffierecht en hij niet alle gegronde klachtonderdelen daarin benoemt, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.7 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 november 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 november 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.