Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-10-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:303

Zaaknummer

15-319 DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht van client jegens advocaat. Het stond verweerder vrij aan te geven klager enkel op betalende basis bij te willen staan betreffende het kort geding. Het betrof een nieuwe zaak, waarvan de werkzaamheden niet onder de reeds verstrekte toevoeging konden worden gedeclareerd. Uit de stukken is niet gebleken dat klager door verweerder onder druk zou zijn gezet in te stemmen met de voorwaarden waaronder hij klager wilde bijstaan. Op zichzelf kan klager het gevoel hebben gehad dat hij geen andere keuze had dan akkoord te gaan met de door verweerder gestelde voorwaarden, maar dit kan klager verweerder niet met succes verwijten.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 24 augustus 2015 met kenmerk K188 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager bijgestaan bij een kort geding inzake de ontruiming van het pand waarin klagers bloemenwinkel was gevestigd.

1.3 De behandeling ter zitting van dit kort geding vond plaats op 4 december 2014.

1.4 Verweerder had klager reeds eerder bijgestaan op toevoegingsbasis, maar vanwege de korte voorbereidingstijd tot het kort geding, wilde verweerder klager ten aanzien van dit kort geding alleen bijstaan op betalende basis.

1.5 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat de overeenkomst tussen hem en verweerder bij het kort geding onder oneigenlijke dwang en dus niet uit vrije wil is aangegaan. Klager is van mening dat sprake is van misbruik van omstandigheden, nu hij, gelet op de korte tijd die nog restte tot het kort geding, geen andere keus had. Klager had niet voldoende tijd een andere advocaat te raadplegen.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder geeft aan dat een voormalig kantoorgenote van hem klager heeft bijgestaan in een gerechtelijke procedure tegen de verhuurder van de door klager gehuurde bedrijfsruimte. Zij heeft deze zaak op toevoegingsbasis behandeld. Tijdens de behandeling heeft verweerder de zaak van haar overgenomen. De verhuurder vorderde betaling van de verschuldigde huurpenningen, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Bij vonnis van 1 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag de vorderingen van de verhuurder grotendeels toegewezen, waarna verweerder namens klager hoger beroep heeft ingesteld tegen genoemd vonnis. Voor het hoger beroep heeft verweerder een nieuwe toevoeging aangevraagd, nu het een nieuwe zaak betrof. Na het hoger beroep heeft klager getracht een schikking te treffen met de verhuurder om ontruiming te voorkomen. De verhuurder heeft klager uiteindelijk aangezegd dat de bedrijfsruimte op 4 december 2014 ontruimd zou worden.

3.2 Twee dagen voor de geplande ontruiming heeft klager de benodigde financiering rond gekregen om het bedrag, waarvoor klager in eerste aanleg was veroordeeld, te kunnen voldoen. Ondanks de aangeboden betaling berichtte de verhuurder verweerder op 3 december 2014 dat hij de ontruiming wilde voortzetten. Verweerder heeft gesteld dat hij klager daarop drie keuzes heeft voorgehouden, waarbij hij klager te kennen heeft gegeven dat hij niet bereid was de zaak op toevoegingsbasis te doen, mede gelet op de korte termijn. Verweerder heeft gesteld dat hij een kostenindicatie van € 3.000,-- exclusief kantoorkosten, BTW en verschotten heeft gegeven. Klager heeft aan verweerder medegedeeld dat zijn vader in zou staan voor betaling van de declaratie. Verweerder heeft de afspraken vervolgens schriftelijk aan klager bevestigd. Verweerder heeft er voor gezorgd dat de dagvaarding op 3 december 2014 werd betekend en de dag erna een zitting werd gepland. Ter zitting is alsnog een akkoord bereikt met de verhuurder, zodat de ontruiming niet heeft plaatsgevonden.

3.3 Verweerder geeft aan dat klagers vader hem na de zitting heeft verzocht of hij de declaratie in januari 2015 mocht betalen, waar verweerder mee heeft ingestemd. De vader heeft hem op 4 december 2014 aangegeven dat hij met een betalingsvoorstel zou komen, zodra hij de declaratie had ontvangen.

De declaratie dateert van 31 december 2014. Het gedeclareerde honorarium bedraagt € 3.252,--. Verweerder merkt daarbij op dat zijn honorarium uiteindelijk € 252,-- hoger is uitgekomen dan begroot.

3.4 Pas op 13 januari 2014 heeft klagers vader zich beklaagd over de hoogte van de declaratie, waarop verweerder bij brief van 15 januari 2015 heeft gereageerd en de vader een betalingsregeling heeft aangeboden, welke regeling de vader heeft geweigerd.

3.5 Verweerder geeft nog aan dat het kort geding een zelfstandige nieuwe kwestie betrof, zodat de werkzaamheden niet onder een lopende toevoeging vielen. Dat klager in een eerder stadium is bijgestaan op toevoegingsbasis betekent niet dat verweerder door klager verplicht kan worden om klager bij nieuwe zaken ook op toevoegingsbasis bij te staan. Verweerder heeft aangevoerd dat vóór 3 december 2014 nimmer sprake is geweest van een eventueel kort geding. Klagers insteek was volgens verweerder het verkrijgen van een financiering teneinde het gehele bedrag te betalen. Volgens verweerder ging klager er, net als verweerder, van uit dat de ontruiming geen doorgang zou vinden indien klager het bedrag, waarvoor hij in eerste aanleg was veroordeeld zou betalen.

 

4 BEOORDELING

4.1 De kern van het verwijt van klager is, dat klager van mening is dat verweerder hem op toevoegingsbasis had moeten bijstaan, nu klager eerder ook op toevoegingsbasis door verweerder werd bijgestaan.

4.2 Vooropgesteld zij dat een advocaat zijn cliënt dient te wijzen op de mogelijkheid om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen. Een advocaat kan echter niet verplicht worden om een cliënt ook op die basis bij te staan. Dit geldt ook in de situatie dat een advocaat een betreffende cliënt eerder wel op basis van een toevoeging heeft bijgestaan. Het stond verweerder dan ook vrij aan te geven klager enkel op betalende basis bij te willen staan betreffende het kort geding. Het betrof tenslotte een nieuwe zaak, waarvan de werkzaamheden niet onder de reeds verstrekte toevoeging konden worden gedeclareerd. Uit de stukken is niet gebleken dat klager door verweerder onder druk zou zijn gezet in te stemmen met de voorwaarden waaronder hij klager wilde bijstaan. Op zichzelf kan klager het gevoel hebben gehad, dat hij geen andere keuze had dan akkoord te gaan met de door verweerder gestelde voorwaarden, maar dit kan klager verweerder niet met succes verwijten.

4.3 Klager heeft gesteld dat verweerder met klager de afspraak heeft gemaakt dat hij maximaal € 3.000,--  (naar klager meent: inclusief BTW) in rekening zou brengen voor de door hem te verrichten werkzaamheden. Verweerder betwist dat deze afspraak is gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat hij enkel een kostenindicatie voor zijn honorarium heeft gegeven van € 3.000,--, waarbij hij verwijst naar zijn brief van 5 december 2014 en zijn algemene voorwaarden, waarin zijn uurtarief is opgenomen en waarin is opgenomen dat het honorarium wordt vermeerderd met verschotten, kantoorkosten, reis- en verblijfskosten en omzetbelasting. Klager en verweerder nemen tegenstrijdige standpunten in ten aanzien van de hoogte van het honorarium en de vraag of het honorarium in- of exclusief BTW is. Op basis van de stukken kan de juistheid van het verwijt van klager niet worden vastgesteld. Gedragsregel 26 lid 2 schrijft voor dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte behoort te stellen, zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk had geschat. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder klager schriftelijk heeft gewaarschuwd, maar gelet op het relatief geringe bedrag dat zijn honorarium uiteindelijk hoger is uitgevallen (€ 252--), had klager verweerder hiervoor niet hoeven te waarschuwen. Dit ook mede gelet op de korte tijdspanne waarbinnen verweerder zijn werkzaamheden diende te verrichten. Overigens wordt het bedrag dat verweerder bij klager in rekening heeft gebracht voor het kort geding niet onredelijk geacht.

4.4 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 14 oktober 2015.

griffier     voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.